Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

De subversiviteit van Joke van Leeuwen

Anne Provoost

De stadsgedichten van Joke van Leeuwen bewegen op muren en schermen doorheen de stad, maar soms houdt de stadsdichter stil zoals met haar gedicht Hier. Dat schreef ze voor de buurtbewoners van het Kievitplein. Bij de heraanleg van het plein voerden zij strijd om meer leefbare ruimte.
Auteur Anne Provoost is een van de buurtbewoners. Zij ontbloot voor u de politiek in de poëzie van Joke van Leeuwen.

HIER

Ik stoot hier mijn kop, schrijft de wind
(lange lussen en al), ik moet hier vooruit
tussen ruit en vooruitgang, gemorrel van
mensen hoog boven hun hoofd, hoe weet
ik nog of ik wind mee ben of tegen.

Dit hier is een plek waar de mensen niet
zwegen, ik weet van hun woorden, ik droeg
ze al voort toen ik hier over bossen en
laren en vachten van vee van het volk blies,
ik trek hier al eeuwen aan oren.

Ik aaide hier voren, liet loof van de pastinaak
wuiven als bakens voor bleke onmisbare
wortels, ik woelde hier haren om, kroop als
een dronkenman onder de rokken van wie hier
vertrokken voor weeral een vijand.

Want vijand werd vijand genoemd en werd
vijand, ik hielp hem het vuur aan het hout van
de huizen met waaien te laaiend te maken,
ik vrat het verleden mee weg, even
los als wat liep op twee benen.

En zag op twee benen de schooiers in zijde,
de brouwers en beenhouwers zijn voor het
zijn, ik rook aan de lijven de haastige ziekte,
heb veel oude nieuwen hier weten beginnen
met ergens een binnen, een boom.

Ik schreef hier onleesbare rimpels op water dat
ongenood kwam, liet drijven wat hoorde te
blijven, ik zag nieuwe straten genoemd naar het
oude, ik jaag mezelf na hier, de hoeken om
fluitend rond al dit doorzichtigs.

Soms lig ik hier stil. Dan leggen zich vuil en
woestijnzand en zaden en briefjes met
niet-meer-vergeten-dit neer op de tegels,
voor voeten van wie naar de trein moet of
wie hier geborgen wil zijn, iets wil houden.

Hier

Twintig jaar lang al woon ik aan de plek die Joke van Leeuwen Hier noemt. Hier was tot een tijdje terug een modderig terrein met plassen en kuilen. Het was desolaat braakland vol geparkeerde auto’s, een rafelrand waar je niet kwam tenzij het niet anders kon.
Er zou iets nieuws komen, stond er op een dag in mijn krant. De omgeving zou ‘schitterend’ worden. Er was sprake van een tunnel en een park, een horecaplein, een skatesteeg, een watervalterras, een basketveld en een zandbak. Hoge gebouwen in gedurfde uitvoering zouden oprijzen. Men had het over kwaliteitsvolle architectuur, een gemengde invulling van wonen, winkelen en ontspannen, en verbondenheid met de omliggende wijk. Het millennium liep op zijn einde en het woord 'futuristisch' viel.

Ik stoot hier mijn kop, schrijft de wind (lange lussen en al)

Het millennium was nog maar gewisseld of de contouren van wat echt werd opgetrokken tekenden zich af: acht bouwblokken van dezelfde architect als het Wijnegem Shopping Center, de VTM-studio's en Brussel-Noord. Blokkendozen in banale architectuur, zonder enige uitstraling, de jaren zeventig revisited, zo ingeplant dat de wind en de turbulentie vrij spel zouden hebben. Bij rukwinden van vijftig kilometer per uur zou de windsnelheid rond de gebouwen het dubbele bedragen, in de stedenbouwkunde noemt men dat 'het canyoneffect'.

Ik moet hier vooruit tussen ruit en vooruitgang

De publiek toegankelijke ruimte die aan de buurt was beloofd bleek de internetkamer, de demonstratiezaal, het bedrijfsrestaurant en de logistieke zone van Alcatel, allemaal plaatsen waar je zonder pasje niet in komt. De zogenaamde woningen waren in werkelijkheid hotelkamers. De eenheden bestonden uit eenkamerflats; kinderen zouden op het plein dus nooit wonen.
In mijn buurt ontstond gebrom. Het leegstaande dominicanenklooster werd gekraakt. We vergaderden in de neogotische refter van de paters, bij kaarslicht en met onze jassen aan. In onze kelders maakten we van piepschuim en plakband een maquette. Zo zagen we voor het eerst echt goed wat er kwam: een kantoorgetto met blinde gevels en doodlopende stegen.

Gemorrel van mensen hoog boven hun hoofd

De burgemeester zei: ‘Het is normaal dat bij een groots bouwwerk de mensen mopperen, dat hoort er nu eenmaal bij.’ Wij mopperden niet om een groots bouwwerk, daar droomden we van. Wat ons zorgen baarde was een zelfgenoegzaam complex dat evengoed buiten de stad had kunnen staan.

Hoe weet ik nog of ik wind mee ben of tegen

Ambtenaren en politici fluisterden ons toe dat ze ons protest steunden. Niet altijd openlijk, dat konden ze niet. Ze bezorgden ons informatie in bruine enveloppen. Het ruimtelijk uitvoeringsplan bleek ongeldig, het gewestplan geschonden, de sloopvergunningen te vroeg verleend, de bouwaanvragen onvolledig, vereiste plannen niet binnengebracht, afwijkingen niet bekomen, stroken grond niet overgedragen, regelingen met de dierentuin niet uitgewerkt, burgerlijke rechten niet veilig gesteld.

Dit hier is een plek waar de mensen niet zwegen

De vier gebouwen van het telecombedrijf waren met een atrium verbonden, glazen corridors op de gelijkvloerse verdieping die moesten zorgen dat de werknemers het niet koud kregen wanneer ze van gebouw naar gebouw liepen. Het Kievitplein vormt de kortste verbinding tussen onze wijken en het stadscentrum. ‘Wat is er zo erg aan dat je daar niet doorheen kunt,’ vroeg de man die de bouwaanvraag goedkeurde, ‘het atrium van Alcatel is van glas, je kunt er toch doorheen kijken?’

Ik weet van hun woorden

We maakten een website, vergaderden, zochten geld. We praatten over Berlijn, Rijsel en Barcelona. We vonden woorden voor wat we aanvoelden: doorwaadbaarheid, vertoefplekken, stedelijke plint, ramblas, wandelpromenade, flaneerboulevard, 24-hours living, footprints van gebouwen.

Ik trek hier al eeuwen aan oren

Niets hielp. De bezwaarschriften werden onontvankelijk verklaard of genegeerd. De strijd verhardde. In de banken van het gerechtsgebouw zaten we tegenover de projectontwikkelaar en de stad.

Want vijand werd vijand genoemd en werd vijand

De voorzitter van de rechtbank verklaarde onze aanklacht onontvankelijk. Ons belang, zei hij, was niet afdoende aangetoond. Hij had een punt. We hadden aan alles gedacht: aan de leefbaarheid, aan de levendigheid, aan de band met de binnenstad, aan de jongeren in de buurt. Maar aan ons belang, neen, daar hadden we niet aan gedacht.

Ik rook aan de lijven de haastige ziekte

Niet bouwen kost geld, dus ging het bouwen gezwind door. Uit de fundamenten ontsprongen rasters en muren. De liftkokers torenden boven alles uit.
Tegen ons zei men: ‘Jullie fnuiken de vooruitgang.’

Ik woelde hier haren om

De bouwpromotor liet weten dat hij wilde praten. Na de rechtszaak was hij tot aanpassingen bereid. Voor het Alcatelcomplex was het te laat, zei hij, daar lag alles vast. Maar de andere gebouwen konden nog worden bijgestuurd. Storende verbindingen tussen twee buildings werden weggehaald. Op de bovenverdiepingen vulde men meer oppervlakte in met woonappartementen. Voor de façades werd afwisseling gezocht van materiaal en kleur. De gelijkvloerse verdieping kreeg een Grand Café en een restaurant.

Heb veel oude nieuwen hier weten beginnen

Een stad krijgt maar één keer in de honderd jaar de kans om een nieuwe wijk uit te bouwen. Hoe dikwijls mag je het hart van een stad helemaal heruitvinden? En een keer je hebt beslist, hoe lang leven de stedelingen dan met de gevolgen?

Ergens een binnen, een boom

Een buurt heeft een brandpunt nodig, een oog waar de storm niet kan komen. De bouwpromotor bestelde voor de bewoners een kunstwerk. Kunstenaars smeedden vijf baobabs van staal. Reusachtig waren ze toen ze werden gebouwd en vervoerd. Een keer rechtop trotseren ze het gewaai van de wind, en lijken ze weer klein.

En zag op twee benen de schooiers in zijde, de brouwers en beenhouwers zijn voor het zijn

Hoogwaardigheidsbekleders kwamen naar de baobabs kijken. Ze gaven speeches bij het gedicht Hier. Ze wisten niet wat ze lazen.

Ik zag nieuwe straten genoemd naar het oude

Het Kievitplein heet nog altijd Kievitplein, ook nu het is volgebouwd. Hoe zal het verdergaan, hoe lang nog voor mensen vragen: ‘Hoe komen die torens toch aan die naam?’

Ik jaag mezelf na hier, de hoeken om fluitend rond al dit doorzichtigs

Joke van Leeuwen kende onze strijd. Ze had het ook allemaal meegemaakt, protestacties opgezet, petities georganiseerd, met zangstonden en collecterondes geld ingezameld, jaren daarvoor, toen ze samen met haar buren nog dacht Brussel-Noord tegen te houden. Ze had weet van dat atrium waar je wel doorheen kon kijken, maar waar zelfs de wind niet door mocht. ‘Als ik ooit iets voor jullie zaak kan doen…’ zei ze wel eens.

Soms lig ik hier stil

Het kantoorcomplex staat er. Het is een implantaat waar we aan zullen wennen, waar we naartoe zullen groeien en in zullen berusten. In de plint van een van de bouwtorens staat het gedicht van Joke. Ze heeft het aan de bewoners van de Kievitbuurt opgedragen. De wind in haar verzen oreert: niet-meer-vergeten-dit.

Voor wie hier geborgen wil zijn, iets wil houden

Jokes versregels bewaren de ruimte. Ze schrijft geen zinnen die op slot zitten, zijn vast getimmerd of dichtgemetseld. De lezer krijgt altijd nog lucht. Ze klaagt geen onregelmatigheden aan, dringt geen boodschap op. Haar woorden lijken briesjes, maar hun effect is stormachtig. Met frisheid legt ze koude verbindingen in je hoofd. Als ik haar vraag of ze al het bovenstaande heeft bedoeld, zwijgt ze stil. Ze lacht even, kijk me onder haar ponyhaar helder aan. Ik kan er niet aan voorbij: waar zij een stilte vallen laat gaat het tochten, ze is subversief als wind.