Het moment dat Ranko onze kelder binnenkwam wist ik dat hij zijn moeder haatte. Ze liep voor hem uit de slechtverlichte, uitgeholde treden af en hij had de riem van haar jas vast, iets wat voor zijn leeftijd aanvaardbaarder was dan haar hand. Toen ze bijna beneden was plaatste ze haar voet verkeerd. Haar gewicht kantelde en vreemd genoeg maakte hij geen enkele beweging, hoe absurd ook, om haar tegen te houden. Hij liet de riem van haar jas ogenblikkelijk los en bleef met belangstelling toekijken hoe ze klauwend om zich heen greep, haar zwaartepunt verschoof door vliegensvlug haar voet te verplaatsen, en uiteindelijk zonder zichzelf te bezeren haar evenwicht herstelde.
'Het is hier glad, mevrouw Mirsada,' zei mijn moeder, die uit het donker naar voren schoot.
Ranko bleef bewegingloos staan. Ik wist dat hij ons niet zag. Zijn ogen moesten wennen. Mijn moeder bracht hem tot bij de muur waar wij allen op een rij naast elkaar gehurkt zaten. We waren met zijn tienen nu, een recordaantal, wat wellicht iets te maken had met de mythe die de ronde deed dat hier nog conserven stonden.
De koelte van de kelderruimte luchtte mevrouw Mirsada en Ranko zichtbaar op. Net als wij allemaal hadden ze bij het horen van de met de hand aangedreven sirene niettegenstaande de hitte nog gauw een jas aangeschoten: je wist niet waar je terechtkwam of hoe de nacht zou zijn. Mevrouw Mirsada hijgde van het lopen, Ranko niet.
'Wie zijn die mensen?' hoorde ik Vesela aan mijn moeder vragen.
'Een verre nicht van mij en haar zoon,' antwoordde ze fluisterend. 'Nog maar net aangekomen.'
'Als we met te velen zijn, doet weer niemand een oog dicht.'
Ik zag hoe mijn moeder zich van Vesela weg draaide. Ranko maakte aanstalten om te gaan zitten en ze schoof hem een opgevouwen deken toe. Hij droeg een bril die hij steeds met een vreemde beweging van zijn wangen en oren naar voren liet glijden, en vervolgens met zijn middelvinger weer omhoog schoof.
Wij kinderen hadden de gewoonte om samen te troepen rond de diepvrieskast die mijn moeder bij het begin van de panne volgepropt had met haar grootmoeders antieke borduurwerk, een aantal brieven en boeken, en andere brandbare kostbaarheden. Meestal waren we met z'n drieën of z'n vieren, afhankelijk van de ruimte in de andere kelders van de straat. Er bestond een soort code dat we elkaar niets vroegen. Niet uit discretie, maar omdat we onze verbeelding op non-actief hadden gezet. Geen van ons was bereid ook maar een onderdeel van een seconde in de huid van een ander te kruipen. Het was een manier om ons te beschermen tegen de verhalen van kinderen die meer geluk hadden gehad dan wij.
Vandaar dat niemand Ranko vroeg wat er gebeurd was. We speelden mikado met lucifers, een spel waar de volwassenen van hielden omdat het ons stil maakte. Zelf vonden we het uitdagend omdat de kelder slecht verlicht was en omdat met om ons heen mopperende vrouwen en opslaande dekens de concentratie ver zoek was. Terwijl Ranko speelde gaf hij evenwel hints in de trant van 'ze hoort me niet meer als ik iets zeg' en 'levend ben ik een dode waard', wat een inbreuk was op het gangbare gedrag, vooral tijdens een spel. Fluisterende vragen in het donker, vlak voor het inslapen, met het hoofd op de vloer en het hoofd van de ander binnen armlengte, waren een tikje toelaatbaarder, al bleef het dubieus. Hij bracht ons allemaal danig in de war.
De inzet was een sigaret. Niemand van ons rookte, de filter was gebogen en op bepaalde plaatsen kwam de tabak door het papier heen, maar het was het enige wat het spel de moeite waard kon maken; koeken en appels waren er allang niet meer. In de loop van de voorbije weken had ik in mikado een reputatie opgebouwd. Verliezen deed ik nog maar zelden, en alleen als daar reden toe was, bijvoorbeeld omdat de honger mijn hand onvast maakte of omdat iemand onderdrukt zat te huilen. Overigens was er meestal een feitelijke en een morele overwinnaar. De feitelijke had op het eind de meeste lucifers, de morele had niet zoals de anderen gewacht tot het schieten even ophield, maar had tijdens het geratel met vaste hand de lucifers verwijderd. Dit keer was vanaf het begin duidelijk dat Ranko beide zou worden.
Hij kreeg de sigaret. Omdat hij zich in de kelder van mijn huis bevond, nam ik hem meteen na het spel even apart. We waren even groot en wisten dat daar niet meteen verandering in zou komen. De oorlog schortte ons leven op, en net zoals alle kinderen hier waren we gestopt met groeien. Zijn hints, samen met het feit hij het spel met een minimale voorsprong - drie lucifers op een hele doos - van mij gewonnen had, gaven mij het recht te vragen wat ik vroeg.
'Waar is je vader?'
Hij keek me van achter zijn brillenglazen aan. Zijn ogen glommen nauwelijks, alsof hij geen traanvocht had. 'Dat weet ik niet,' antwoordde hij.
'En je broers en zussen?'
'Ik heb maar één broer. Hij is dood.'
'Jonger of ouder?'
'Ouder. Maar dat zag je niet. Er was maar een jaar verschil.'
Om ons heen stonk het naar uitwerpselen die aan schoenzolen waren blijven hangen; sinds er geen water meer was, deed iedereen zijn behoefte in de perken en de tuintjes, en naderhand lagen de hoopjes zo dichtbezaaid dat alleen wie kon vliegen er nog in slaagde ze te vermijden.
'Maar ik heb nog een oom,' zei hij plotseling met overslaande stem, alsof hij zich verslikte. Zijn handen bewogen snel langs de knoopsgaten van zijn hemd. 'Hij woont hier niet ver vandaan en hij heeft een kelder vol dingen.'
'O,' zei ik, want hoewel ik niet wilde vragen wat die dingen waren had ik ogenblikkelijk de wildste voorstellingen.
'Morgenvroeg gaan we ernaartoe. Zodra de zon op is.' Hij wees naar het kelderraampje waar nu alleen nog schemerlicht doorheen kwam.
'Als ze niet schieten,' zei ik.
De kinderen bij de diepvrieskast gingen naar hun moeder. Mevrouw Mirsada draaide op haar plaatsje rond als een kip die met haar poot schrapend naar iets eetbaars zoekt.
'Ze zullen niet schieten. Ik maak grafieken. Er zit een regelmaat in. Morgenochtend zullen ze niet schieten.' Alsof zijn woorden bevestigd moesten worden, sloeg op vrij dichte afstand een granaat in, de laatste van die avond.
Mevrouw Mirsada scheen zich er niet over te verbazen dat Ranko niet naast haar ging liggen. Hij sloeg zijn deken om zich heen en ging met opgetrokken benen aan het hoofdeinde van mijn slaapplaats zitten.
'Meer heb ik niet nodig,' zei hij tegen mijn moeder toen ze bezwaren maakte.
Tegen middernacht, toen ik wakker werd van het gehoest van Melda, die ziek was en tegen de honderd liep, merkte ik dat hij scheefgezakt was en met zijn hoofd tegen het mijne lag.
De volgende morgen stond Ranko al heel vroeg door het raam naar buiten te kijken. Het was stil en mistig, en het had geregend. Ik ging naast hem staan, maar hij draaide zich om en liep naar de deken waaronder zijn moeder kreunend lag te slapen. De adem uit mijn mond maakte het raam ondoorzichtig.
'Moeder, we vertrekken,' zei hij terwijl hij haar met zijn voet aanstootte. Omdat ze niet meteen bewoog, herhaalde hij wat hij gezegd had met meer stem, waarna ook Vesela en mijn moeder zich op hun andere zij draaiden. Ze opende haar ogen nu, richtte zich met klauwvormige handen en geknikte armen op. Ze bekeek zichzelf en schikte haar bloes om haar bovenlijf.
'Het is nog halfdonker,' zei ze naar haar stem zoekend.
'Het is tijd om weg te gaan,' antwoordde Ranko. Buiten sloegen samen met de vogels ook de machinegeweren aan.
Ze vertrokken toch. Ranko dwong haar. De aanwezigen in de kelder werden wakker van het gekibbel en verdrongen elkaar aan het raampje. Het duurde een tijd voor ze de trap op waren en het huis langs de voordeur verlaten hadden. In de tussentijd hoorde ik het snelle gefluister van de volwassenen om me heen, de verzuchtingen, het ongeloof. Het ging zo snel dat ik er nauwelijks iets van opnam. Ik verstond alleen hoe Vesela zei: 'Een moeder kiest altijd voor haar eerstgeborene, dat kan hij haar toch niet verwijten?'
Toen zagen we hen de straat op komen. Hij had nonchalant de sigaret tussen de lippen, en in het vreemde licht leek hij op een geestverschijning. Hij droeg de jas van zijn moeder. Het leek of hij op die mistige, naar appels en rook geurende morgen beslist had zijn kinderlijke instinct door iets anders te vervangen. Het schieten werd intenser. Mevrouw Mirsada hield zich tegen de muur, maar Ranko bleef doodrustig in de vuurlinie lopen. Nu en dan keek hij bijna benieuwd om zich heen alsof hij, wachtend op zijn granaatscherf of zijn kogel, wilde nagaan waarom zijn grafieken niet klopten. Hij liep langs zijn spiegelbeeld in de plassen. Ik wist wat er zou gebeuren. Ik had het eerder gezien, met andere mensen die niet snel genoeg waren. Zijn bril zou in zijn eigen bloed vallen.
Er gebeurde niets. Hij verdween in de mist, rustig, ongejaagd, stilstaand om iets op te rapen of om zijn sigaret te inspecteren. Pas veel later hoorde ik hun verhaal. Vier dagen voor ze bij ons aankwamen waren de soldaten voor het ochtendgloren bij hen binnengevallen. Ze hadden van hun moord een spelletje gemaakt. Ze beweerden dat ze maar één kogel meer hadden. Nadat mevrouw Mirsada verkracht was, mocht ze kiezen welke zoon ze zou behouden. Niemand kende de details. Maar ik zag haar voor me, hoe ze vertwijfeld weigerde te kiezen, en pas onder bedreiging dat ze er allebei aan gingen iemand aanwees, gewoon een van de twee, omdat ze niet anders kon. Ik zag hoe ze voor haar oudste zoon koos.
Vervolgens hadden de soldaten de spelregels spottend veranderd. Ze hadden zich verkeerd uitgedrukt, zeiden ze, en ze schoten degene die ze aangewezen had met een schot in het gezicht dood, dwars door zijn handen heen die hij ter bescherming ophief, en onder de ogen van Ranko die er in zijn ondergoed naast stond. Het was hun manier om ervoor te zorgen dat mevrouw Mirsada met één kogel beide zoons verloor.
We hebben hem nog teruggezien. Hij kwam op de meest onverwachte en gevaarlijke momenten. Hij had een mateloze, bijna buitenissige vrolijkheid over zich. We keken uit naar zijn komst omdat hij een sfeer meebracht die uren na zijn vertrek nog bleef hangen. Soms was zijn moeder erbij. Ze luisterde naar zijn sterke verhalen over nachtelijke tochten en over hoe hij onder het oog van de vijand grote dozen mondvoorraad van het ene huis naar het andere sleepte. Wij hingen aan zijn lippen en lachten. Op het gezicht van zijn moeder stond een grijns die zelfs bij de meest huiveringwekkende details niet verdween.