Twee voedsters
Jutta boog zo ver als het ging over de reling van het balkon. Ze steunde. Ook als ze
haar rug niet kromde, en haar gewicht zo veel mogelijk met haar armen schraagde,
was de houding pijnlijk. De knopen van haar korset had ze losgemaakt. Ze had haar
nek en haar borsten met water gekoeld. Maar het kleintje beneden was nog niet
klaar. Het lag nog in zijn ledikant op de binnenplaats, feestelijk opgedirkt in zijn
kanten hes, zijn zussen en nichtjes in uitwaaierende jurken om hem heen. Als ze
ver genoeg voorover boog kon ze hem mooi zien: zijn ogen en mondje wijd open,
zijn benen als krammetjes aan zijn kleine romp, zijn gestrekte vingers waaierend,
zijn rode voetjes hoog boven zich uit.
'Zuigelingen trappelen om de vliegen weg te houden,' zei de oude min elke och-
tend bij het bakeren, 'hun beentjes mag je op een warme dag evenmin binden als
de staart van een paard.' Jutta geloofde het mens niet, maar sprak haar ook niet
tegen. Ze kon het weten, allicht, ze had wel een paar kinderen grootgebracht. Dus
had ze voor het feest de windsels van de kleine kijkman losgemaakt.
De kaarsen flakkerden in hun kandelaars. De genodigden die goed met het huis
vertrouwd waren zaten al. De anderen wachtten op een teken van de gastvrouw. Er
waren niet genoeg stoelen. Toch had na wat gewemel van rokken en benen ieder-
een een plek: de mannen vooraan, de vrouwen erachter, op de grond de nichtjes,
hun kanten rokken als gevallen bloemblaadjes op de tegelvloer. Ze zagen er zwete-
rig en verhit uit, nerveus en desondanks onbewogen. Een man in een lang gewaad
trad naar voren. Hij ging naast de vont staan die die ochtend door de bedienden bij
de waterfontein was gezet. Hij gaf een teken en de gastvrouw liep op hoge hakken
naar het ledikant. Ze nam haar kleine kijkman eruit en bracht hem naar voren.
Omdat het ineens weer muisstil was, werden de geluiden van de savanne hoor-
baar: het blaffen van de aapjes in de struiken, vogels die schreeuwden als kinderen.
'Martel jezelf niet zo, Jutta,' zei de oude min aan het open raam. Haar haren in
een wrong, haar tenen in vilten muiltjes waarmee ze dag en nacht geruisloos tus-
sen de bedden bewoog, vouwde ze aan de schragentafel voor het raam doeken en
lijfjes uit een mand. 'Kom liever bij me zitten.'
De blokstoel waarnaar ze wees stond maar een paar stappen van Jutta af. Deson-
danks liet ze de reling niet meteen los. Met één hand zocht ze eerst houvast aan de
raamstijl. Daar wachtte ze even, schoof vervolgens voetje voor voetje naar binnen.
De rand van het kastje, de kant van het bed, ze hielpen haar overeind te blijven. Ze
zette haar schouders hoog op, bezorgd dat haar voet achter het drempeltje zou blij-
ven haken of dat de hond tegen haar op zou springen, en haalde maar bijtijds de
matras. 'Gaat het wel?' vroeg de oude min toen ze neerzeeg.
Half rechtop vond ze doorgaans het comfortabelst, kussens in haar rug, haar
armen een eindje van haar bovenlijf af om zichzelf geen pijn te doen, maar dit keer
deed ze geen moeite om een houding te vinden. Haar hoofd in een knik tegen de
muur, kloppende pijn in hoeken van haar lijf die ze niet kon aanwijzen, sloot ze
haar ogen om het draaien van de kamer niet meer te zien.
Ze schrok wakker van gehuil in het trappenhuis, het klapperen van een deur. In
haar slaap had ze al gehoord dat het de kleine kijkman was die weende. Ze tilde
haar hoofd op, ging ogenblikkelijk rechtop zitten. De deur zwaaide open, maar het
was de hond die met bestofte poten de kamer in kwam. De oude min zat aan de
rand van haar bed. 'Goed dat het kleintje zo brult,' zei ze. 'Hoe harder hij weent,
hoe meer hij de kwelgeesten verjaagt.'
'Duurt het nog lang?'
'Ze zijn bezig. Het is dat koude water op zijn hoofdje, daar schrikt hij van. Je moet
niet luisteren. Het geschrei doet je melk toeschieten, dus houd je oren dicht.'
Jutta liet zich op de matras terugvallen, zuchtte diep. Alsof ze het geluid kon
afsluiten, haar plek in dit bed zo ver van huis kon wegdenken! Haar borsten waren
hard als onrijp fruit, de rechter pijnlijker dan de linker. Toen ze klein was, was het
haar wel eens gelukt iets gedaan te krijgen door haar wensen voor zich uit te pre-
velen. Praten kostte nu te veel moeite, dus prevelde ze in gedachten: 'Kom naar
boven, kijkman. Kom nu meteen.'
'Maak jezelf bloot. Dat verlicht,' zei de oude min. 'En ga op je zij liggen. Je beste
kant knelt altijd het meest.' Haar mouw gerafeld, haar eigen borsten stevig inge-
snoerd alsof ze elk misverstand wilde uitsluiten, boog ze naar Jutta toe. Haar nagels
waren kort afgekloven, de huid eromheen kurkdroog. Ze keek naar de blauwe
aders in Jutta's borsten, de glazige verkleuring opzij van de tepel.
Jutta kermde. Verschrikt sloeg ze haar armen voor haar borst, hield haar hemdje
dicht, ademde pas uit toen ze zag dat de oude min weer ging zitten. Ze draaide haar
rug naar de vrouw toe, huiverig voor haar gezicht, haar lippen, de levervlekken op
haar handen.
De min maakte een sussend geluid. 'Ik ga het niet opnieuw doen,' zei ze. 'Ik weet
dat ik je zeer heb gedaan gisteren. Ik was mijn geduld kwijt en ik wilde dat je het
zou leren. Hoor je me? Je hoeft niet te vrezen. Ik ga het niet opnieuw doen.'
Ze had Jutta onverhoeds vastgegrepen. Ze had haar schouder onder haar arm
gekneld, haar kin in haar nek gezet, haar tepel gegrepen, gerekt, met haar eeltige
vingers gekneed. Jutta had gekreund van de pijn. De oude vrouw had gesnauwd,
had gezegd dat het genoeg geweest was met haar aanstellerij. Ze was de beweging
blijven herhalen: knijpen, drukken, knijpen, drukken, en de melk was in de lakens
gevloeid.
Jutta schoof op tot tegen de muur, haar elleboog als een spies naar de oude min
gericht.
'Ik weet een handigheidje met een fles,' zei de oude vrouw. En dan, fluisterend,
alsof er een tweede persoon in haar huisde die het beste met haar voorhad. 'Laat je
niet kennen, Jutta. Je weet dat het zo niet gaat. Je moet zelf van je melk af zien te
komen, of wil je dat ze je terug naar huis sturen?' Uit een handdoek wikkelde ze
een kolf, ze hield hem voor haar op. 'Eerst maak ik hem warm. Het ding zuigt
zodra de lucht vanbinnen afkoelt. Het doet geen zeer. Ik maak de hals koud voor ik
hem tegen je aan zet.'
'Blijf van me af, harpij!' lispelde Jutta. Ze sloot haar ogen maar de min zei al niets
meer. Ze hoorde nog haar kuchen, het snorkelende geluid in haar neus, het schra-
pen, het doorslikken van het slijm. De vrouw legde nu en dan haar benige hand op
Juttas voorhoofd. Ze trok het laken van Jutta af voor de koelte, maar Jutta schoof het
terug, werktuigelijk en geruisloos, als een ooglid dat zich van vermoeienis iedere
keer weer sluit.
Het volgende wat ze gewaarwerd is dat het oudere zusje in de kanten jurk op de
matras werd neergezet. Ze had een plakkerig stuk gebak in haar hand, ze zoog er
meer op dan ze erin beet. Ze zag er nog altijd verhit uit, het spel met haar nichtjes
beneden had haar dol gemaakt.
Ze krabbelde van het bed af, ze weigerde tegen de koortsige Jutta aan te liggen.
De oude min onderschepte haar en zette haar op haar arm. Zij had het meisje
gezoogd. Alle kinderen in dit huis waren door haar gevoed en gespeend. Voor de
kleine kijkman was ineens haar melk te oud bevonden en werd Jutta ingehuurd.
De oude vrouw duwde het blonde kopje van het zusje naar Jutta toe. 'Doe nou
even, een beetje maar, je vindt het lekker.'
Het kind keek naar de tepel, niet begrijpend, haar ruggetje kaarsrecht in haar stij-
ve jurk, op haar lip een snottebel. Ze veerde door haar beentjes, het stro in de
matras knerpte onder haar gewicht. 'Nee. Nee-eh,' zei ze hoog.
'Goed dan,' zei de min, 'Kom dan eerst even bij mij, mij vond je altijd lekker.' Ze
rukte aan haar halsopening, knoopte haar borststuk los. Met haar andere hand
hield ze het meisje in een houdgreep. Ze had een eigen kind gehad, lang geleden.
De jongen was met geitenmelk opgegroeid. Jutta had hem een keer gezien, hij was
net zo harkerig als zij. Hij kwam haar om geld vragen, toonde verder geen teken
van aanhankelijkheid.
Het zusje spartelde zich uit haar greep los en ging met haar hoofdje op haar ene
schouder aan de deur staan. 'Ik wil beignets,' zei ze. Ze hakkelde aandoenlijk bij
het woord dat ze nog maar net die dag had geleerd.
'Ja, jaaah, ga maar naar het feest terug, klein schepsel,' kirde de oude min, en het
kind rende de kamer uit, de hond in huppelpas achter haar aan.
'Ze wil zich zelfs niet meer door me laten kussen. Dat doet ze na van haar broers,
die willen ook niet meer. Zolang ik jong was lieten de kinderen toe dat ik hen aan-
raakte. Nu hoef ik me nog maar over hen heen te buigen of ze huiveren. Mijn vel,
mijn gebit, alles vervult hen met afgrijzen. Ze houden hun adem op als je tegen
hen praat, ze blijven uit je buurt omdat ze je darmen horen werken. Ze verstijven
als je ze bij je roept. Ze laten zich niet meer strelen.' Ze draaide langzaam haar
hoofd boven haar versteende rug. Haar borsten waren van hout, wist Jutta, ze had
ze gezien bij het baden, ze waren donker en generfd. Op andere plaatsen was de
kleur uit haar verdwenen, de haartjes op haar hoofd en haar gelaat waren vergrijsd.
Haar mond zat diep in haar gezicht, allicht was haar speeksel zo zuur als het rook.
Als over een paar maanden de kleine kijkman vast voedsel nodig had, zou zij het
niet kunnen voorkauwen; ze was even tandeloos als hij.
Het gehuil van de zuigeling beneden werd krachtelozer, hield korte tijd later op.
Nu was het wachten tot hij weer wakker werd, geen mens die eraan zou denken
om het kleintje te storen in zijn slaap. Het feest voltrok zich, de broden versneden
onder wit gesteven servetten, de schildjes van de tijgergarnalen in hoopjes op de
randen van de borden, de pudding uitgesmeerd in de kommen, de beignets erin
gedrenkt.
'Maar het is goed werk,' zei de oude min na een lange stilte. 'Je zult veel vriend-
schap kennen. Zorg dat je melk hebt en je zult een mooi leven hebben.' Ze leunde
naar achteren, zette haar ellebogen op de matras en strekte haar benen. De vilten
muiltjes ploften op de plankenvloer. Ze legde haar hoofd neer ter hoogte van Jutta's
schouder.
Jutta schrok van de plotse nabijheid op de matras. Ze keerde zich van de muur
weg om te kijken wat de vrouw van plan was. De hobbel in haar borst schrijnde,
haar tepel spande en voelde rauw. De kolf lag niet ver van haar vandaan, met de
opening naar haar toe, gapend, gulzig.
'Dan pieker je over manieren om jezelf te verlossen,' zei de min. 'Ik heb ook
gefantaseerd dat ik mezelf kon helpen, dat doen alle vrouwen. Lippen te hebben
die ver genoeg reiken, daar droom je van. Maar dat gaat niet, daarvoor staat onze
nek niet in de juiste hoek.'
Jutta zag het beeld van de nek even voor zich. Het amuseerde haar, ondanks haar
onbehagen. Ze ondervond een raar soort weerloosheid, in haar schouders en in
haar rug, waardoor ze tussen de matras en de muur leek weg te zakken. Nooit eer-
der was iemand bij haar in bed komen liggen, alle omhelzingen die ze had gekend
voltrokken zich in de bosjes of in het hooi.
'Soms denk ik: ik heb gedroomd. Ik heb alleen maar gedroomd dat ik als jonge
vrouw het schip nam hierheen, bijna meteen mijn man verloor aan de koorts, een
kind kreeg en het werk in dit huis aanvaardde. Straks word ik wakker en moet het
allemaal nog beginnen.' Ze klokte, het leek bijna op lachen.
Jutta kon niet anders dan haar mondhoeken omhoog te trekken. Zonet nog stijf
en afgemeten als de gerechtigheid lag de oude min nu naast haar. De wrong op
haar hoofd raakte los, kleurloze haartjes dun als zijde van jaren kammen waaier-
den over de peluw. Ze leek onverwacht beweeglijk, ineens, niet langer gehinderd
door haar boorden en rokken. Vriendelijker ook, meer de min die ze zag wanneer
ze de kinderen bejegende. Ze had haar met de oudsten in de weer gezien, haar vil-
ten muiltjes verruild voor holsblokken. In de zandkuilen op de binnenplaats had-
den ze boompjes geplant waarvan zij de vruchten niet meer zou eten, de aarde op
de wortels met hun zolen aandrukkend.
'Alle uitersten heb ik gekend. Je weet wel, van die momenten dat je zegt: een
geluk dat ik niet ben doodgegaan voor ik dit meemaakte. En omgekeerd, van die
momenten dat je zei: was ik maar dood.' Ze schoof haar droge handen omhoog,
legde ze op haar ribbenkast, streelde met toewijding de zere borst.
Jutta bewoog niet. Ze rook de vrouw naast zich, de luchtjes van jaren in haar kle-
ren en oksels opgeslagen. Ze luisterde naar de geluiden beneden, het rammelen
van de hangbrug ver weg. 'Ik heb u een harpij genoemd,' zei ze na enig weifelen.
Nu lachte de oude min echt. Ze rolde Jutta's hemdje helemaal omhoog. 'Ja, dat is
waar. Ik dacht ook dat ik dat had gehoord!'
Jutta legde haar handen voor haar gezicht, het voelde warm, van de koorts, van
de schaamte, ze wist het niet. Ze sloeg zich op de wang. Ze strafte zichzelf voor de
gemene uitval. Ze lachte, samen lachten ze; ze lagen in hetzelfde bed. Ze waren
warm en klam en wachtten op de zuigeling. De oude min rolde tegen haar aan, til-
de haar hoofd op. De kaken die weken, de mond die naderde, eerst naar binnen
getrokken als een aars, dan uitstulpend als een snavel. De neusvleugels wijd open,
de adem zwaar van de inspanning, verloste de oude vrouw de jonge, onervaren
voedster van de melk die haar ziek maakte, met smartelijk, fronsend zuigen.
Verschenen in De Revisor