| |||
Nieuws Auteur |
StandpuntDe Standaard, 13 januari 2004 De dresscode van de lekenstaatJe kunt gevoelig zijn voor het lot van hoofddoekdragende vrouwen en beseffen dat velen onder hen de sluier niet van ganser harte omslaan. Als voorstander van gelijke rechten voor mannen en vrouwen kun je je ergeren aan het potentieel opgelegde en seksistische karakter ervan. Als verdediger van diversiteit in een steeds multicultureler omgeving kun je het doctrinaire motief erachter wantrouwen. Als niet-gelovige in een seculiere omgeving kun je je zelfs vragen stellen bij de zin van het vestimentair uitdragen van je geloof, en er een regressief of agressief element in vermoeden. Als rationalist kun je twijfelen aan de positieve (bevrijdende) sociale impact van wat ten dele als uniform fungeert. Maar dat besef, die ergernis en argwaan, die bedenkingen en twijfels omzetten in een verbod op hoofddoeken in scholen, rechtbanken, hospitalen of andere openbare gebouwen is binnen de context van de lekenstaat die België is een brug te ver. Alle zijn ze immers ondergeschikt aan de vrijheid van expressie, meningsuiting of geloof. In dat domein is het leven en laten leven. Iedereen heeft het recht te dragen wat hij of zij wil, mits het respecteren van de openbare zeden, het vermijden van provocatie (= anderen ondubbelzinnig beledigen via de uitgedragen boodschap - bv. een T-shirt met swastika in een synagoge), het bewaken van de veiligheidsvoorschriften (een hoofddoek aan de lopende band of bij sommige technische vakken is geen goed idee; helmweigerende Sikhs op motorfietsen evenmin; bij identiteitsfoto's of douanecontrole primeert de herkenbaarheid) en het erkennen van het nut en de functie van een uniform (politie, verpleegkundigen, rechters, …). De hoofddoek verbieden is bovendien een zwaktebod, want gebaseerd op angst voor het onbekende en het onvoorspelbare veeleer dan op het concrete vermijden van asociaal, riskant, contraproductief of ronduit gevaarlijk gedrag (zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is bij het reglementeren van het verkeer, de omgang met het milieu of het betalen van belastingen). Een intentieproces wordt gemaakt - vandaag vooral en bijna uitsluitend over een achterop lopende islam. Achter elke sluier wordt een begin van intolerantie, de schaduw van seksisme of een aanzet tot integrisme vermoed en gesuggereerd. 'In de praktijk komt het dragen van een sluier neer op …' hoor je dan in het debat. 'Dát zit erachter en daarom moeten we …' Om de oneigenlijke argumentatie kracht bij te zetten wordt het dragen van de hoofddoek dan ook steeds weer verbonden met seksuele verminking, gedwongen huwelijken, groepsverkrachtingen en dies meer. Dit stigmatiserende intentieproces is nodig om de schijn op te houden dat de bepleiter van het verbod zelf tegen alle vormen van dwang is (wat vaak ook meteen en expliciet geformuleerd wordt bij het pleidooi). Terwijl je je out als voorstander van de vrijheid, kun je zo toch je eigen (latente) onverdraagzaamheid omzetten in een verbod. Vergeten of verdoezeld wordt daarbij dat met het verbod op het dragen van hoofddoek, keppel of kruis vele vormen van expressie verbannen worden met uitzondering van het atheïsme, dat evengoed een vorm van expressie is, met name de niet-expressie. Atheïsme, de overtuiging van ondergetekenden, is niet neutraler dan of superieur aan het religieuze geloof. Het is er gelijkwaardig aan. Een atheïst gelooft niet, een gelovige wel. Wie hoofddoeken weg wil uit scholen etc. suggereert minstens dat de niet-expressie neutraliteit impliceert en misschien ook dat het 'boven' die andere vormen van expressie staat. Een lekenstaat moet, waar praktisch haalbaar, net het pluralisme in het vaandel voeren, niet de dwangbuis van de moeilijk te bereiken neutraliteit of het uniform van de (on)gelijkheid. Het onderscheid dient beklemtoond tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid. Dat laatste vormt de essentie binnen de lekenstaat, die dan ook per definitie verdraagzaam is. Wie het ene (in dit geval islamiStische) fundamentalisme wil bestrijden met de orthodoxie van de atheïst - die de facto voordeel puurt uit het verbod - handelt pluralistisch noch neutraal. Je kan je dan afvragen of het de hoofddoek (of de lange baard) is die stoort, dan wel de aanwezigheid van religie tout court of die van een in het landschap nieuwe, relatief vreemde religie. Binnen onze veranderende westerse samenleving wordt de toenemende diversiteit, incluis op het religieuze vlak, alvast door velen als een bedreiging ervaren voor wat ons traditioneel bindt. Het debat over de hoofddoek verdient het om minstens binnen dat kader gevoerd te worden. We moeten de discussie over een eventueel verbod op hoofddoeken in publieke gebouwen zindelijk houden. Dat betekent geen amalgaam maken van feiten en vermoedens of van oorzaak en gevolg, maar ook geen appelen met peren vergelijken. Zo is een kruis of een ander symbool aan de muur van een gerechtsgebouw niet hetzelfde als een hoofddoek of een kruisje als kledingsornament. Dat laatste hangt niet boven de inkom of boven de magistraat en is de uiting van een individuele keuze die tot het privé-domein behoort. Een door een individu gedragen hoofddoek, kruis of keppel verbieden heeft niets te maken met het toezien op de scheiding tussen kerk en staat of met het vrijwaren van de lekenstaat (la laïcité). Een kruis weghalen uit een gerechtsgebouw past wel binnen een staat die areligieus wil zijn (d.w.z. gelovig noch ongelovig), wat niet hetzelfde is als atheïstisch. Overigens zullen wellicht weinigen pleiten voor een beeldenstorm in deze en kan de discrete aanwezigheid van historisch of esthetisch waardevolle symbolen getolereerd worden binnen het kader van een staat die specifieke religies noch benadelen noch bevoordelen wil. Waar situeert zich dan de overgang tussen publiek en privé? Waar te stoppen, wat te verbieden? Aangewezen lijkt het om de lat niet te laag te leggen. Om maar iets te zeggen: wat met bijvoorbeeld de stropdassen? Velen beschouwen ze als een vorm van power-dressing, als een poging tot imponeren en eventueel domineren. Misschien heeft de stropdasdrager ook wel iets te verbergen en wordt hij, net als de hoofddoekdraagster, gedwongen tot zijn kledingkeuze, al zal ook hij dat veelal ontkennen, gewag maken van een intentieproces en het recht claimen op zijn das. Moet ook deze groep nu gered worden en de stropdas dus verboden in publieke gebouwen? Moeten ook autochtone mannen beschermd worden tegen een maatschappelijke druk die hen ertoe brengt niet zonder stropdas buiten te komen? Of zonder hiphopbroek, rastakapsel of omcirkelde A? Of wat met merkkledij? Waarom mogen Nikes wel en een sjaal om het hoofd niet? Gelden voor beide niet eenzelfde beïnvloeding door de omgeving en dezelfde motieven, zoals zich onderscheiden, iets uitdragen, erbij horen, enzovoort? Twee dagen na de bekendmaking van het Franse rapport-Stasi wees de filosoof Guy Coq erop dat men in de klas en op de speelplaats eigenlijk ook de strijd tussen commerciële merken moest beëindigen om 'la laïcité scolaire' te herstellen, want de school 'werd stilaan een marktplaats waar merken wedijverden in publiciteit' (Le Figaro, 13 december 2003). Scholen en andere openbare gebouwen zijn nu eenmaal geen neutrale vrijplaatsen in de zin dat ze zouden losstaan van de maatschappij. Het is bijgevolg enigszins hypocriet, tendentieus en kortzichtig om dat wel na te streven via een verbod op religieusgetinte kledij. Bovendien houd je het reduceren van jonge meisjes tot seksobjecten, het herstellen van maagdenvliezen of het verkrachten van ongesluierde moslima's in Parijse bidonvilles niet tegen met een verbod van hoofddoeken op school. Vaak weerklinkt dit argument dat je met een verbod de meisjes helpt en beschermt die zich verzetten tegen familiale of lokale druk, en dat een overheid hier zijn verantwoordelijkheid niet mag ontlopen. Maar waarom dan nog schroom manifesteren tegenover een algeheel verbod, waarom niet all the way gaan en de hoofddoeken ook verbieden in de bidonvilles, want wat met de meisjes die thuis of op straat evenmin een hoofddoek willen dragen? Is hen in die private sfeer wél aan hun lot overlaten in naam van de vrijheid dan ook niet hypocriet? Betekent deze halfslachtigheid dan niet dat we van schuldig verzuim mogen spreken? Wellicht een meerderheid van de bevolking ziet de hoofddoek inderdaad als een middel van onderdrukking en een symbool van mogelijk fanatisme, en is daarom principieel tegen. Maar in de praktijk biedt de doek voor veel meisjes misschien net de vrijheid om zich in de publieke ruimte (openbaar vervoer, de hogeschool, het park) te begeven. Je kan de redenering dus ook omdraaien, waarbij een kledingstuk fungeert als emanciperend instrument, als een paradoxaal verplicht ticket om zich te ontworstelen aan de dwang die de eigen familie of gemeenschap oplegt. Bij het beoordelen hiervan past een zekere zin voor proportie aan beide kanten. Een gewone hoofddoek is nog geen tchador (= alleen de ogen vrij), een hijab (= ook haren, oren en nek zijn bedekt) geen boerka. Laten we vooral niet met een kanon op een mug schieten, waarbij we het risico lopen dat ondergronds gaat datgene wat verboden werd. Of dat, in een mildere vorm uitgedrukt, een met de vinger gewezen gemeenschap zich terugplooit op zichzelf en de hoofddoek als een embleem van militantisme gaat dragen of privé-scholen opricht waar hoofddoeken wel verplicht zijn, wat net verijdeld moest worden via een verbod dat de sociale mix diende te bevorderen. Met dit communautarisme zijn we nog verder weg van huis. Denken we maar aan de jarenlange intolerantie tegen het bouwen van moskeeën, opdat bepaalde gevoeligheden bij autochtonen niet gebruuskeerd zouden worden. Die houding leidde tot het organiseren van erediensten en sociale bijeenkomsten in afgelegen en veel te kleine garages. De controle op wat er gebeurde werd minder groot, de slachtoffers van een te traag verlopende integratie werden gevictimizeerd, integrisme kreeg er een kans, de dualisering en de frustratie namen toe. Met het oog op het voorkomen van individuele onderdrukking of van het verdiepen van kloven tussen gemeenschappen lijkt de omgekeerde weg bewandelen verstandiger en effectiever, met name het ondubbelzinnig in bescherming nemen van zij die géén hoofddoek willen dragen tegen het dwingende advies van hun naasten in. Uiteraard moet de strijd tegen intolerantie en wantrouwen een prioriteit zijn van een overheid, maar wie in deze doelgericht te werk wil gaan, kan in de plaats van verboden uit te vaardigen misschien toch maar eerst beter werk maken van sensibiliseringscampagnes, goede overlegstructuren, het kort op de bal spelen in geval van discriminatie of repressie, het bevorderen van zelforganisatie (in de plaats van paternalisme) en het zelf geven van goede voorbeelden. Een vergelijkbare weg werd afgelegd in de vestimentaire emancipatie van de westerse vrouw - ook de hoofddoekdiscussie is in essentie een discussie over de positie van de vrouw. In de meeste moslimlanden worden westerse vrouwen overigens evenmin verplicht om een hoofddoek te dragen. Inmiddels gaan daar wel stemmen op om, als reactie op de aanbevelingen terzake in het Franse rapport-Stasi, dat voortaan te eisen, en intussen verscheen ook al de eerste presentatrice met hoofddoek op Al-Jazeera, bij wijze van vrijwillig protest - ze ontvluchtte indertijd Algerije om haar lot als moslimvrouw te verbeteren. De hoofddoek is een symbool; de discussie erover symbolisch maar niet onbelangrijk. Het equivalent van de niet-verbiedende houding op een ander niveau is het ondersteunen van inspanningen geleverd door hen die een hedendaagse islam willen uitdragen of het aanmoedigen van een modernisering binnen de islam door islam-gezagsdragers, die ondubbelzinnig de scheiding tussen kerk en staat bepleiten of de gelijkheid van man en vrouw. Religieuze symbolen of klederdracht moet je niet verbieden (= korte termijn) en godsdiensten moet je zeker niet bannen, wel kun je ze verrijken met de erfenis van de Verlichting door binnen de godsdienst een leken-esprit na te streven (= lange termijn). Dat behelst o.a. het wegnemen van vooroordelen door onderwijs over de verschillende godsdiensten, wat ook impliceert dat leerlingen geconfronteerd worden met de vestimentaire vertaling ervan. Fundamenteler en moeilijker dan de kwestie van de hoofddoek is de discussie over de praktische gevolgen van religieuze eisen, want het aparte schoolzwemmen of het verbreden van het aanbod in schoolkeukens heeft een mogelijke invloed op de concrete werking, de organisatie, de infrastructuur, de kostenstructuur enzovoort. Belangrijker ook dan de symbolenstrijd rond de hoofddoek zijn de financiering van gebedsplaatsen, het goed functioneren van officiële religieuze raden, de plaats van godsdienstlessen in scholen en hogescholen of het herschikken van de officiële feestdagen met een religieuze connotatie (opnieuw speelt het criterium van de praktische haalbaarheid een rol). Het belangrijke debat over noodzakelijke aanpassingen van de wet naar aanleiding van een veranderende multiculturele en godsdienstige realiteit dient dus zeker gevoerd, een status quo is uit den boze. Maar de discussie toespitsen op vestimentaire codes in scholen en publieke gebouwen en daarbij simpelweg verboden opleggen is te gemakkelijk, te gemakzuchtig en te polemisch. We kunnen dat soort denken beter overlaten aan extreemrechts, dat in Frankrijk voor de Stasi-commissie suggereerde 'que par mesure d'hygiène et de respect, on doit être tête nue à l'établissement scolaires'. De hygiëne dus als argument om zelf respectloos te worden. België en Vlaanderen hoeven Frankrijk niet te volgen in een te rigide republikeinse vertaling van de scheiding tussen kerk en staat. Laten we bang noch onverdraagzaam zijn, en daarentegen leren omgaan met de visibiliteit van godsdienst (concreet in deze discussie: met de publieke aanwezigheid van de islam). Laten we vooral ook een structurele inactiviteit op andere terreinen inzake het bevorderen van de integratie niet verbergen achter een ferme opstelling in de hoofddoekenkwestie. ![]() Hoofdpagina's: ZonKijken | Arkvaarders | Roos&zwijn | Vallen | Grindewal | Springdag | Beminde Ongelovigen |