| |||
Nieuws Auteur |
Fictie en MachtVerschenen in De Standaard van 4 januari 2013
Feitelijkheid is in de literatuur een kwaliteitslabel geworden. Het verzonnen verhaal wordt door veel lezers gedesavoueerd. De roman die geen certificaat kan voorleggen van ‘toch minstens gedeeltelijk waargebeurd’, dreigt naar de literaire zijlijn te verschuiven. Hoog tijd om fictie voor de hoge cultuur te redden. Anne Provoost schreef er voor het onafhankelijk filosofiehuis Het zoekend hert de nieuwjaarslezing Eerlijk waar? over. De Standaard der Letteren publiceerde een fragment. ‘Beste lezer, ziehier mijn verhaal. Ik zal het u woord voor woord vertellen. Het zal concentratie van u vergen. Ik doe een beroep op uw tijd zowel als op uw aandacht. Toch is niets van wat ik vertel waar, want het is uit mijn duim gezogen.’ Wat een gesofistikeerde verbintenis! Iemand koopt een boek, en betaalt – zeg maar – zeventien euro, alleen maar om te zien hoe de verbeelding van de schrijver werkt. Welk engagement vergt dit niet van de lezer, niet de garantie te hebben dat iets echt is, de zekerheid hebben dat het overwegend niet echt is, en zich toch te laten boeien. Andere kunstvormen vertrekken vanuit schoonheid, deze gaat uit van de meest bizarre afspraak, een ingesleten bede tot misleiding en begoocheling, door alle partijen onderschreven. Het maakt van het schrijven en lezen van verzonnen verhalen de meest gesofistikeerde menselijke uitwisseling, een kroonjuweel van ons geestesleven, het onbetwiste hoofdornament van ons mentale bestaan. Een verzonnen verhaal lezen is het hijsen van de witte vlag. Het is ophouden met vragen: is het wel waar? Zoals non-fictie het duister van de mens probeert te bezweren – zoveel doden in de folterkamers van Guantanamo, de nazi’s of de inquisitie – is er bij een fictieve tekst geen bezwering mogelijk. Je kunt fictie niet op een afstand houden met de geruststellende gedachte die non-fictie je geeft, namelijk dat wat je leest ontnuchterend is, soms zelfs afzichtelijk, maar dat je lectuur je minstens helpt om de realiteit te begrijpen. De assemblage van de feiten leidt in een verzonnen verhaal niet noodzakelijk tot inzicht. Het verzonnen verhaal dompelt je onder, maakt je leeg, om je daarna weer te vullen. Wat je als lezer het meeste zorgen baart is dat iemand dit heeft bedacht, dat hij hier woorden voor heeft gezocht en gevonden, dat hij je daar vervolgens deelachtig aan maakt. Een verzonnen verhaal lezen is vertrouwen geven aan je tegenspeler. Het is zo diep in de ogen van de ander kijken dat je tijd en wereld vergeet. Het is je bereid tonen om tegen je gezonde verstand in zijn donkere hol te betreden. Het is je overleveren aan zijn manipulatieve neigingen. Hij leidt de dans – niet de geschiedenis, niet zijn research, niet de onderliggende werkelijkheid. Bij aanvang stribbel je tegen; je voelt achterdocht, je bent altijd al opstandig geweest tegen het onware, tegen elke zwendel met je gevoelens en je inzichten. Maar voor je het goed beseft is het te laat: je verliest jezelf al in zijn wereld van betovering en verzinsels. Hij draagt je weg, voert je binnen in zijn fantasieën, hij laat je afdalen in de troebele poel van zijn artistieke kunnen (is hij wel goed? is hij wel een kunstenaar? of denkt hij dat alleen maar van zichzelf, zoals iedere narcist?), en hij brengt je naar de kelders van zijn voorstellingsgave. Je kunt niet langer denken in termen van kennis verwerven, van verloren of gestolen tijd, van harde gegevens en naakte feiten. Je moet je remmingen en betweterigheid achter je laten, je fierheid en je verwatenheid. De grond onder je voeten laat los. Je beslissing om mee te gaan is aan de liefdesdaad verwant, aan het moment dat ons verstand als de asymptoot in de grafiek afschampt. Het is afwisselend betoverend en beangstigend, het is waterboarding zowel als hemelvaren. Woorden zul je nu niet meer vinden. De schrijver, echter, kent de knepen van het vak: hij gaat over op beelden en metaforen, hij gebruikt omwegen om zijn punt te maken, formuleert dubbelzinnigheden, wacht na zijn pointe, laat veelbetekenende stiltes. Jij gaat op zoek naar wat hij kan bedoelen, je tast in het duister, je moet gissen, soms wil je hem liever niet begrijpen. Je neemt zijn woorden letterlijk, er ontstaan misverstanden. Je voelt een nukkigheid in je opkomen, je speelt hard to get. Hij gaat verder, dicht, rijmt, zingt als een bard. Je herziet je mening, je bent je bewust van de myriade aan mogelijkheden in deze verhouding, maar ook van de beperkingen: hij bespeelt je. De wens komt in je op om in zijn almacht te verdwijnen, om door zijn vertelsels te worden overrompeld, om de controle af te geven. Je lichaam ligt bereid, je ademhaling versnelt, je bloed stroomt, je voelt de huivering, het sidderen. Lijf tegen lijf ontdek je de drukpunten van het lichaam, de witruimtes tussen de keelgeluiden, en je bereikt de plaatsen waar genot en pijn samengaan. Je treedt bij hem binnen, hij bij jou, je begrijpt, en je beweegt mee op zijn onvoorspelbare ritme. En dan weet je zeker, je kwam niet naar hier om grip te krijgen op de werkelijkheid, kennis op te doen, bovenop te liggen, je suprematie te bewaren. Hier kwam je voor het omgekeerde. Je wilde wat je wist vergeten, en dat strookt met zijn vermetele plan. Hij blijft je nabij, maar hij probeert je maar nauwelijks iets duidelijk te maken. Eerder houdt hij je een spiegel voor, werpt je zonder mededogen op jezelf terug, laat je met jezelf alleen. Om een fictieve roman te lezen moeten je hersenen een dubbele weerstand overwinnen. De eerste was die van de waarheidstoets, de vragen van rationele mensen. De tweede is de weerstand tegen het fictionele. Ga je in het verhaal mee of niet, geef je je over aan het onbetrouwbare sujet dat de schrijver is? Het lezen van een nadrukkelijk fictionele tekst vergt een grotere souplesse van de geest dan het lezen van een tekst waarvan je weet dat alles is gestaafd, onderzocht, beargumenteerd. De lezer wordt in een waargebeurd verhaal hooguit geconfronteerd met de kwestie: ‘Wat zou ik doen als ik dit meemaakte?’ Omdat een verzonnen verhaal niet in de eerste plaats verslag doet van wat is gebeurd, kan hier de vraagstelling veel verder gaan. Een nadrukkelijk fictief verhaal daagt de lezer uit om het beschrevene te hérdenken. Vervolgens kan dat uitmonden in een nog veel avontuurlijker oefening: ‘Wat bezielt de auteur om dit verhaal zo te vertellen?’. Of ook nog: ‘Als dit mijn verhaal was geweest, hoe zou ik het zich hebben laten ontspinnen?’ Een uitgesproken fictieve roman lezen oefent niet alleen de kritische en analytische vermogens. Het sterkt de geest voor wat mythisch en mystiek is, voor het irrationele. Net als bij de paringsdaad is de meerwaarde dat je, om te nemen, moet geven, om te ontvangen, moet loslaten. Wie dit soort verhouding begint wenst meer dan alleen maar de proef met de vermoeiende en slopende realiteit aan te gaan. Hij wil het grotere veld betreden. Niet omdat hij de realiteit wil ontvluchten, maar omdat de realiteit banaal is. Hij gaat met de schrijver mee het redeloze in, en behoudt toch de controle – hij ligt immers onder contract. Het is zelfverlies, maar zelfverlies-als-spel: je toetst hypotheses af, je benut je angsten, je bekwaamt je in het denken in de voorwaardelijke wijs. En omdat de verhouding met de verteller zo open is, zo onstuimig maar toch beheerst, voelt de lezer de gezonde drang om terug te praten. Moest dit echt zo? Had het allemaal niet anders gekund? Het verhaal dat door een schrijversbrein is bedacht maakt tegenspraak mogelijk, nodigt uit tot actie. Heen en weer gaat ons verstand, wentelingen makend op de dubbele schroeflijn, die slingerende duplex helix waar een verzonnen verhaal ons toe noopt. Een waargebeurd verhaal prikkelt ons inlevingsvermogen, een verzonnen verhaal prikkelt onze verbeelding. Dit is een fragment uit ‘Eerlijk waar? Over het desavoueren van het verzonnen verhaal’, de nieuwjaarslezing van Anne Provoost voor Het zoekend hert, uitgegeven door Luster (48 blz., 14,95 €). Hoofdpagina's: ZonKijken | Arkvaarders | Roos&zwijn | Vallen | Grindewal | Springdag | Beminde Ongelovigen |