| |||
Nieuws Auteur |
Vluchten
Gepubliceerd in De Standaard, 25 december 2015 Vluchten is een misverstand waarmee ik ben opgegroeid. Ik hoorde er mijn grootmoeder over: gevlucht zijn, moeten vluchten, vluchten naar, nadat we gevlucht waren. De voorstelling die ik ervan had was simpel, spannend als een film. Op een dag grijp je bezittingen bij elkaar – je kind, een deken – en je zet het op een lopen. Vluchten was het dramatische hoogtepunt van een lang en ingewikkeld verhaal. Je maakt de rest van je leven de opdeling: de tijd voor de vlucht en erna. Nu herdenken we die oorlog, en doe ik opzoekingen naar hoe het moet zijn gegaan. Vluchten blijkt niet die vloeiende beweging die ik me heb ingebeeld. De eerste vlucht van mijn grootmoeder was naar een wei achter de Waanbeek. De tweede keer vluchtte ze samen met haar ouders tot aan het bosje met de hagen. Weer een andere keer haalden ze, nadat ze een hele nacht in bed hadden liggen schudden en daveren, en aanhoudend het spokkende inslaan van shrapnel op de gevel en op de luiken hadden doorstaan, vroeg in de ochtend de beesten van het land, sloten ze met overvolle voederbakken in de stallen op, laadden de kafzakken op de driewielskar, en trokken naar familie op de Molenhoek. Ze kwamen voorbij huizen van buren die eerder die nacht al vertrokken waren. Op hun voordeur hadden ze ‘Verboden te betreden’ gekalkt, vast van plan terug te keren korte tijd later. Na een paar dagen dachten mijn overgrootouders dat het nu wel zal zou gedaan zijn met die oorlog. Ze keerden naar hun boerhof in Boezinge terug om bij hun beesten te zijn, hun akkers en hun voorraden. Ze deden weer kalm hun werk, tot ze opnieuw midden in de nacht de klaarte zagen aan de ramen, van een brandende schuur of van ‘phares’. Ze haalden weer de kafzakken van de voute, laadden bussels met dekens en schoenen op de wagen, vertrokken door een waas van rook en asvlokken. Weer wachtten ze bij familie tot de vijand klaar was met razen. Bij thuiskomst stelden ze vast dat hun voordeur was ingeslagen. De meubels van de ‘voorplekke’ stonden kriskras door elkaar. De matrassen waren uit de bedden gesleurd om ook de beddenbakken tot nut te maken. De gordijnen waren van hun roedes gehaald. De winterjassen van de kinderen waren als hoofdkussen gebruikt. In een hoek van elke kamer stond een ketel uit de keuken die als wc-pot dienst had gedaan. De kistjes met de pootaardappelen waren verdwenen. De onversneden tabak was van de droogdraden gehaald. De dieren waren weg, tot de konijnenmoer toe, haar kale jongen hulpeloos in het nest achterlatend. Hoog in de takken van de populier zat de haan, schor kraaiend. Ze zworen het dat moment aan elkaar. Nooit zouden ze nog hun huis verlaten. Ze zouden zich niet meer opnieuw laten wegjagen. Ze zouden bij een nieuwe aanval wel schuilen in de kelder. Vluchten moest toch weer toen de Duitsers hun cilinders met stikgas opendraaiden. Voor de zoveelste keer liepen mijn voorvaderen weg van het gebulder, van de aswolken, en van het Ieperleekanaal waarachter de Duitsers naderden. Dit keer naar familie op de grens met Frankrijk omdat het de enige plek was waar de grond niet dreunde. Meteen na de gasaanval werd Boezinge militaire zone verklaard. Burgers die probeerden terug te keren werden tot ‘gevangzitting’ veroordeeld. Dit familieverhaal heeft me doen inzien dat vluchten geen breekpunt is, maar een status. Je gaat, maar je blijft versteend staan. Je beweegt zonder je plek te verlaten. Anne Provoost Hoofdpagina's: ZonKijken | Arkvaarders | Roos&zwijn | Vallen | Grindewal | Springdag | Beminde Ongelovigen |