Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Brief aan Gregory Frateur van Dez Mona

(pdf)


Beste Gregory,

Toen ik klein was, dacht ik dat muziek een geur had. Ik was ervan overtuigd dat ik de stem van de vocalisten uit de platencollectie van mijn ouders kon ruiken. Demis Roussos rook naar de nootmuskaat in mijn moeders aardappelpuree. Liesbeth List naar de kamferkussens in mijn triplex kleerkast. Dalida ‘Gigi l’Amoroso’ naar bergappelsienen onder in hun hoephouten kistjes. Als hun stem dan ook nog eens de dans aanging met een instrument, met een contrabas bijvoorbeeld, of met een heel orkest, ontstonden er aroma’s die je bedwelmden of deden verstijven – getuige mijn vader, die, nadat hij de arm in de groef had gelegd, soms minutenlang met zijn romp boven de pick-up bleef hangen, op slag totaal gevoelloos voor wat er in zijn omgeving gebeurde.

Naast een geur hadden stemmen natuurlijk ook allemaal een kleur, een karakter en een beweeglijkheid. Hun kleuren gingen afhankelijk van het lied van ossenbloedrood naar Veronees groen, al konden ze ook zwart worden, of doorschijnend. Kandinsky stelde in het begin van de eeuw van mijn geboorte al een overtuigende klankkleurtheorie op, en die was tegen de jaren zeventig nog niet achterhaald. Van Kandinsky had ik toen nog nooit gehoord, maar zijn rare aanleg moet via een of andere omweg mijn DNA zijn binnengeslopen. Hij had het over ‘de siddering van de ziel’, en ik zal wel niet de enige geweest zijn die zich daar iets bij kon voorstellen.

Op een dag vernam ik dat er een school bestond waar je muzieknoten kon leren lezen. Het woord ‘lezen’ deed zeker al mijn hart sneller slaan, maar van de academie waar mijn moeder me prompt op inschreef, had ik wel uitzonderlijk hoge verwachtingen. Ik wist dat op die plek muzieknoten op papier werden gezet, ik zou ze met andere woorden zien. Eindelijk zou ik het recept van de parfums te pakken krijgen, en – zo hoopte ik – inzage hebben in de formules achter de mengsels. Een muzieklerares was toch zoiets als een alchemist die muziek uit flesjes met doppen slaat, dacht ik. Samenzang, akkoorden en harmonie zichtbaar maken kon niet veel anders zijn dan het mengen van een of ander poeder met smeersel, met als resultaat een nieuw aroma dat een patina over oude dingen heen legt, als balsem op zonverbrand vel. Ik ging in de muziekklas op de eerste rij zitten om goed te zien wat er gebeurde, en durfde bijna niet te ademen toen de muzieklerares haar hand met het krijtje onder de wijsvinger naar het bord bracht.

Onthutst kwam ik die eerste les uit. Een muzieklijn zag eruit als een balk. Noten werden opgedeeld in halve en hele, in zwarte of witte. Een kruis kon een toon met de helft verhogen, en een mol kon die met de helft verlagen. Er waren toonladders en maatstrepen, intervallen en frequenties. Op de zeepbel die bij de eerste noten van een lied opstijgt en glanst, de toehoorders verheft, wegdraagt en geneest, en die als hij uiteenspat naar citroen en karnemelk ruikt, werd niet ingegaan. Van geur en kleur was er geen sprake, de noties melange en bouquet bleven onaangeraakt. Zang kromp ineen tot een dun getwijnd koordje dat ergens uit een keel wordt getrokken.

Naar de muziekschool ben ik daarna niet dikwijls meer gegaan, maar welriekende stemmen ben ik blijven verzamelen. Hun geur werd me zo vertrouwd dat ik ze al vroeg bij hun voornaam noemde: Kate, Tori, Björk, Sinéad, Aimee, Anthony, Dido, Joan, Marianne, Dolly, Ozark, Chan, Alison, Stef Kamil en vele anderen, allen behoorlijk vluchtig en etherisch, maar dat was mij geen zorg, als ze maar een goed aroma afgaven, al waren ze zo ijl als E van eels.

De volgende teleurstelling kwam toen Windows Media Player die balsemieke stemmen in mijn pc in kleuren en lijnen omzette. Ik heb me suf gekeken op de pulserende patronen, en op de vele opties die het programma gaf om andere lijnen te kiezen, andere tinten en andere motieven. Ik heb het opgegeven, want wat ik ook probeerde, altijd was het resultaat saai en breindodend, en riep het de zweetgeur op van gevangenen in een chain gang.

Ik heb van mijn teleurstellingen ook wel wat geleerd, denk ik. Dat het misschien niet gezond is om op zo’n kinderlijke manier zintuigen met elkaar te vermengen. Ik doe tegenwoordig mijn best om zaken gescheiden te houden, Gregory, en vast zal ik voor mijn vijftigste van mijn afwijking genezen zijn. Maar ondertussen heb ik voor jou toch nog gauw een vraag. In het nummer Get out of here ruikt je stem naar een pijnboombos dat zich tot op een zandstrand uitstrekt. In Flawless Daughter gaat het van zerp naar zoet, en ruik ik een meer vol geschubde en gekieuwde wezens in raadselachtig onderwater. Sister brengt me dan weer bij de esdoornbladeren die ik vroeger tussen de bladzijden van mijn wereldatlas te drogen legde. Arid Song ruikt naar de honderden bewaarappeltjes op de zoldervloer van mijn grootvader. En Red Light is overduidelijk aan specerijen verbonden, zoals chilipepers waar je je lippen pas aan brandt als ze al lang zijn doorgeslikt (en je maakt me niet wijs dat dat is omdat je iets pittigs hebt gegeten vlak voor de opname).

Vandaar dat ik graag zou weten, beste Gregory, hoe zit dat met jou en de geuren? Zijn ze in jouw brein ook met elkaar verbonden, en is het voor jou dan omgekeerd? Als jou onverwacht de geur tegemoetkomt van roest, van een veldbrand, van de gasvlam in het fornuis, van stoepkrijt, van geschilferde rots, van een stoomstrijkijzer op versgewassen katoen, van bloemen in een kraamkliniek…, hoor jij dan stemmen?

Met vriendelijke groeten,
Anne Provoost