Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Interview

Fragment uit Vooys, tijdschrift voor letteren, maart 2008, Jaargang 26 nummer 1, pag 51-59.

Fictie vraagt lenigheid van de geest. Het vermogen om iets te verzinnen wat er niet is onderscheidt ons van de dieren en maakt ons menselijk. Fictie is de enige manier om naar de toekomst te kijken. Ik maak me zorgen over de ontfictionalisering van onze omgeving. Vooral jongens en mannen hoor je zeggen: ‘Ik lees graag, maar alleen over dingen die echt gebeurd zijn.’ Visionaire gedachten, apocalyptische, utopische, zijn belangrijke hersenoefeningen. Fictie vergt een grotere rekkelijkheid van de geest dan non-fictie.

Ik ben geboren in 1964. Ik denk dat de jaren zestig warme dagen waren waarop alles mogelijk was en kon en op de helling stond. Vandaag staan we opnieuw voor ‘warme dagen’, maar in een andere betekenis. We graaien tussen de brokstukken van gebroken idealen. Wat vinden we? Valt er iets nieuws uit op te bouwen? Hebben we nog een literaire visie op de toekomst. Tijdens mijn opgroei hadden we bakens in de tijd: 1984, 2000. Nu zijn we open wateren opgevaren. Er zijn alleen nog achterhaalde data en gepasseerde maatschappelijke deadlines . In ’68 zeiden we: fictie en verbeelding moeten de realiteit bepalen. Durven we dat nu nog te zeggen? We zijn bang voor de toekomst, want er zijn eigenlijk alleen maar wangeluiden. We moeten ons voor het eerst in de geschiedenis echt afvragen of we in de toekomst nog zullen bestaan. Zelfs tijdens de koude oorlog, toen het ook leek alsof een globale vernietiging dichtbij was, bleven we met zijn allen geloven dat de situatie onderhandelbaar was. De Rus­sen hielden ook van hun kinderen, dus met voldoende goede wil zou er wel een oplossing komen. Vandaag is het anders. Met smeltende gletsjers en stijgend zee­water kun je niet marchanderen.

Er staat een groot taboe op apocalyptisch denken. Je brengt geen goed nieuws, dus je kunt beter zwijgen. Terwijl je diezelfde mensen die je daarvan beschuldigen wel apocalyptisch zult zien denken op een heel ander vlak. Dan gaan ze zich zorgen maken over kinderen en televisie, of kinderen en seks. We hebben geen uitweg voor ons kernafval, maar met kernafval kunnen we risico's nemen. Kernafval is voor het jonge kind dus minder gevaarlijk dan een stel homo-ouders, want daar wordt dan weer geen risico genomen.