Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Staat van het boek

Zogezegd in Gent, 04 april 2008
Openingsspeech van Curator Anne Provoost

De moraal van het verhaal

Dames en heren,

Laten we even vooruit denken.
Laten we vertrekken vanaf deze plek, Vooruit.
Laten we ons voorstellen dat de stad leeg is, doods, dat een catastrofe zich heeft voltrokken waardoor het leven uit Gent en de verre omstreken is weggevaagd.
Wat gebeurt er dan met dit gebouw?
Wat overblijft aan eetbaars in de bar, de lunchdozen in de boekentassen, wordt door het ongedierte gehaald. De ruiten barsten, het glas valt eruit, stof daalt neer, water dringt binnen, de ramen vermolmen en trekken scheef, plafonds verzakken en komen naar beneden. Misschien verschijnen er nog een laatste keer voetsporen in het gruis, van een verweesde aardbewoner op zoek naar een conservenblik, een deken, een beschermplek tegen de koude buiten, of tegen de wilde honden. Misschien heeft die persoon een kind op de arm, zijn ze samen op de vlucht voor belagers. Anderen zitten hen op de hielen, ze jagen op hen om hun vlees te kunnen eten, want er is niets meer, werkelijk niets om de honger te stillen.
Dit zou de bloed hoestende vader kunnen zijn uit de roman De weg van Cormac McCarthy, een verhaal dat zich afspeelt in een of andere duistere toekomst. De toon is apocalyptisch. Pessimistisch, zullen sommigen zeggen. Dit lijkt wel een ideeënroman, een boek met een prognose, en een duidelijke boodschap.

In rustige tijden vindt men doorgaans dat kunst op zichzelf staat. Literatuur buigt zich niet over maatschappelijke onderwerpen, verkoopt geen theorieën, laat staan profetieën. Ze waagt zich niet aan antwoorden omdat er alleen maar vragen zijn. In plaats van stelling te nemen is het van belang de stilte te laten echoën. De realiteit is een reusachtig vliegwiel waar niemand een grip op heeft. De mogelijkheid die voor de schrijver overblijft is zich op zichzelf terug te buigen. Boodschappen heeft literatuur niet, die zijn voor de supermarkt.

In woelige tijden, echter, klinken altijd wel weer stemmen op die zeggen dat we met die houding niets opschieten. Alleen maar vragen stellen is niet voldoende, de schrijver hoort meer te doen dan aan zijn ziel te zitten pulken, monkelend opmerken en ironisch beschouwen. De melancholie krijgt ervan langs, men heeft het over navelstaarderij en blasé distantie. Koketteren met de onmacht van de literatuur vindt men gedateerd. Polemiek en stellingname zijn aan de orde, venijnig uit de hoek komen en gif spuiten bon ton. Niet buiten het maatschappelijke debat blijven, het hoofd boven het maaiveld uitsteken, de zenuw van de macht beroeren, vindt men de echte core business van de auteur.

Ook aan mij wordt de laatste tijd regelmatig de vraag gesteld: vindt u niet dat schrijvers zich meer moeten engageren? Mijn antwoord op die vraag is ondubbelzinnig: literatuur moet niets. Letterkunde bedrijven is volstrekt a-moreel, de literaire tekst is een vrijplaats waar alles kan en niets hoeft.

Toch merk ik, samen met de mensen die me de vraag stellen, dat er dingen aan het veranderen zijn. Het moralisme hangt weer in de lucht, opvattingen worden weer met verve verdedigd, ook door schrijvers. Er komen warme dagen, hete tijden zijn onvermijdelijk. Veel meer dan tien jaar terug heerst een gevoel van urgentie. Er wordt een appel gedaan, men trekt aan ons voor meningen en stellingen. We staan weer voor de keuze, wat gaan we doen, ons terugtrekken of naar buiten treden?

De schrijver heeft daar – denk ik – lang geleden al een oplossing voor gevonden. Als het debat verhit, splitst hij zich op. Hij kloont zich tot twee schrijvers. De ene schrijft teksten die een uitweg moeten bieden aan zijn vertelplezier, aan zijn nood aan frasering en woordkunst. Zijn romans zijn dan de plek waar lezer en schrijver kunnen mijmeren, de dream time aan Uluru, testritten waarin je fysieke schade kunt vermijden, rustpunten, symbolische minuten stilte in de zijlijn van het bestaan.

De tweede scribent in de schrijver pakt het anders aan. Dat alter persona spuwt evengoed woorden, maar laat ze neerdalen op een andere plek. Hij deponeert ze in krantencolumns, op podia en in blogs, riskeert zich aan nadrukkelijkheid, gelooft weer in het stellen van een voorbeeld, het opperen van een gelijk, het uiten van verontwaardiging. Alleen al de voorbije twee weken heb ik schrijvers standpunten horen innemen over de NAVO, over hoofddoeken aan openbare loketten, over kinderen in gesloten instellingen, over de staatshervorming, over de film van Geert Wilders, over Claus’ recht op euthanasie.

Die schizofrenie is er een om te koesteren, vandaag celebreer ik die dubbele tong. Ik zie de schrijver graag als een mol, een ondergrondse baggeraar die bijziend en kortzichtig aan een oeuvre werkt, diep in zijn duistere grot. Nu en dan graaft hij zich strategisch naar de oppervlakte, niet enkel om zijn nieuwe roman voor te stellen, maar ook om op het gazon een bruine hoop achter te laten. Hij weet immers wanneer de grond trilt, herkent de voetstap van wie nadert, voelt hoe snel het water stijgt. Omdat de schrijver zijn twee stemmen nauwlettend gescheiden houdt, krijgt zijn fictieve literaire werk stoemelings relevantie. Die dream time, die testritten, die zogezegde rustpunten, die symbolische minuten stilte..., vullen zich vanzelf met de diepste onrust van de schrijver. Geef de schrijver zijn fictie, laat hem daar als een autistisch kind spelen met zijn ideeën, laat hem zich minutieus, als een horlogebouwer, afvragen hoe zijn niet-bestaande wereld eruit ziet, laat hem overdrijven, navelstaren, uitweiden over excessen, modellen van surrealisme en absurditeit grondig doordenken, wegblijven van de waan van de dag, en je zult zien: hij zet de mens in zijn hemd, en dus ook de wereld. Hij wordt vanzelf profetisch en visionair.

Fictie is een niet op werkelijkheid berustende voorstelling, zegt Van Dale, een uitgangspunt voor een gedragslijn of voor verdere beschouwing. De fictie spreekt geen oordeel uit omdat ze weet dat het daarvoor te vroeg is. Ze verdaagt het verdict, stelt een veelheid van perspectieven voor en bemiddelt. Ze verschuift maatschappelijke grenzen, maakt onderstromen zichtbaar, verlegt zonder veel voorbehoud de allergrootste grens, namelijk die van de waarheid. Fictie is daarenboven het middel bij uitstrek om over de toekomst te praten: het verhaal is niet echt gebeurd, want het is nog niet echt gebeurd. Literatuur vormt zich een beeld wat voorbij is, maar ook van wat er zit aan te komen. Schrijvers blikken vooruit op de toekomst van hun personages, en op de wereld waarin ze leven.

Fictie die vandaag naar de toekomst kijkt levert niet echt een fraai beeld op. Een utopische prognose is belachelijk geworden, visionaire verhalen worden vanzelf dystopisch. Verhalen over wat voor ons ligt handelen vanzelfsprekend over een wereld die aanzienlijk slechter is dan degene waarin we leven. Is dat pessimistisch? Ik ben er niet zo zeker van. Een boek als dat van Cormac McCarthy, over de man en het kind die worden opgejaagd omdat ze levend voedsel zijn geworden voor de andere overlevenden van een wereldramp, geeft mij als lezer in de eerste plaats de kans om de koude en de nattigheid te ervaren. Het geeft me een inkijk in mogelijke maar niet onvermijdelijke toekomst, zo levendig dat ik schrap ga staan. Zijn boek lezen is mezelf injecteren, niet met gif maar met een antidotum dat me alert maakt en in de startblokken zet.

Vandaar mijn oproep ook aan u, beste lezers op deze tweede Zogezegd in Gent. Graaf u in in de verhalen die fictiever zijn dan de toekomst. Zoek niet in de eerste plaats naar het realiteitsgehalte van een roman, maar naar het onwerkelijke. Een waar gebeurd verhaal prikkelt ons inlevingsvermogen, een fictief verhaal prikkelt onze verbeeldingkracht. Dat laatste hebben we vandaag bij uitstek nodig om onze toekomst te zien, dus graag weer alle macht aan de verbeelding!