| |||
Nieuws Auteur |
RecensiesDe Groene Amsterdammer, 12 januari 2002 Naast NoachAnne Provoost schreef met De arkvaarders een indrukwekkende mix van historisch verhaal, jongerenroman en moralistische verhandeling. De lezer bevindt zich tussen de chaos en het kabaal van de werf waar Noach zijn ark bouwt. Van de vele verhalen die er over God gaan en bestaan vind je in de jeugdliteratuur weinig terug. Eigenlijk is dat verbazingwekkend, omdat met name die uit het Oude Testament spannend, aangrijpend en betekenisvol zijn. En ze zitten geheid in elkaar. Er zijn wel kinderbijbels in soorten en maten, maar daar zie je bewerkers vaak worstelen met het geloofsgelijk van hun opdrachtgever. Waar God bijvoorbeeld De Here heet, bepaalt die naamgeving meestal ook de kleur en de strekking van het vertelde. Zelden laat een schrijver zijn literaire verbeeldingskracht los op de inhoud van de bijbel. Uitzonderlijk is Peter Dickinson met De stad van Goud, waarin het Oude Testament gezien wordt als een verzameling volksverhalen, die eeuwenlang de ronde deden in het Midden-Oosten. Dickinson legt elk verhaal in de mond van een andere verteller en plaatst deze steeds in situaties waar de mondelinge traditie sinds mensenheugenis gebloeid heeft: op feesten en jaarmarkten, tijdens lange reizen, bij kampvuren en in de tempel. Vaak gebruikt de verteller zijn verhaal om iets te verhelderen of te rechtvaardigen. Mooi is ook de aanpak van Ted Hughes in Hoe Mus de vogels redde en andere verhalen uit de vroege wereld. De schrijver neemt ons mee naar de tijd toen God in zijn rommelige werkplaats een dagtaak had aan het scheppen van de wereld. Niets was nog af en alles nog mogelijk en Hughes vertelt erover met gevoel voor humor en groot respect voor Gods vakmanschap en geduld. Verder zijn het illustratoren die zich door Gods wegen laten inspireren tot mooie prentenboeken. Onvergetelijk blijft het scheppingsverhaal van Peter Vos uit de jaren zestig. In monnikspij is God doende met zijn grote werken, waarbij hij een aandoenlijk jongensachtige Adam boetseert. Ingewikkeld genoeg wordt de Schepper zelf verliefd op mooie blote Eva, waarna hij zich als slang vermomt om een einde te maken aan die voor hem niet te verdragen paradijselijke relatie. Grote populariteit geniet onder prentenboekenmakers het verhaal van Noach en de zijnen. Met al dat gedierte op de ark heeft het ook wel iets van een drijvende kinderboerderij, geschikt voor alle leeftijden. Fraaiste voorbeeld is ongetwijfeld de ark van Peter Spier, waarop je Noach half overwerkt ziet rondscharrelen tussen een overweldigend gedrang van staarten, poten, snavels en vleugels. Dat het hier oorspronkelijk niet zozeer gaat om een vrolijke beestenboel, maar om een vernietigende zondvloed, om een ontgoochelde en vertoornde God die de losbandig erop los levende mens bij nader inzien beschouwt als zijn grootste vergissing, dat blijft voor de kleine lezers geheel buiten beschouwing. Voor deze duistere kant van de geschiedenis moeten we zijn bij de Vlaamse schrijfster Anne Provoost. Na Vallen (1994) en De Roos en het Zwijn (1997) schreef ze met De arkvaarders haar derde jeugdroman. Het hele circus van reine en onreine dieren speelt daarin wel degelijk een rol - als een achtergrond vol kabaal, stank en dreiging - maar het gaat de schrijfster om de mensen, in hun ontluisterende en soms ook aangrijpende overlevingsdrift. De belangrijkste elementen uit Genesis blijven als geraamte zichtbaar: de afmetingen van het schip, wie er mee aan boord mogen, de duur van de regens, de stranding op de berg Ararat, de regenboog als teken van Gods verzoening, Noachs dronkenschap en de verstoting van zijn zoon Cham. Alleen de duif met olijftak ontbreekt. Wellicht omdat hij in de toonzetting van doem en verderf iets te lieflijk was. Aanwezig is hij wel op de ark, maar hij wordt vlak voor de landing geofferd om de 'Onnoembare' gunstig te stemmen. Ruim tweederde van de driehonderd pagina's is gewijd aan de moeizame bouw van het wonderbaarlijke vaartuig, dat in een tijd van totale droogte ergens op de rotsen verrijst. Ontelbare arbeiders werken zich in het zweet, zonder dat het preciese doel van hun inspanningen duidelijk is. Alleen de Bouwheer is de komst van het wrekende water door zijn God aangezegd. Met zijn drie zoons en hun vrouwen weet hij zich uitverkoren om te overleven en zijn steeds aangroeiende omgeving laat hij tot op het allerlaatste, gruwelijke moment van afvaart in de waan dat ook zij als brave ploeteraars aan boord zullen mogen gaan. Complicerende factor bij de bouw is dat deze landrotten geen werkelijk idee hebben hoe ze wind- en waterkrachten kunnen benutten. En daar komt de vertelster van de hele geschiedenis en Provoosts belangrijkste troef en literaire ingreep om de hoek. Re Jana is een meisje 'aan het einde van haar groeitijd'. Met haar ouders trekt zij weg uit haar land Kanaän. Ze zijn moerasmensen, 'met talent voor water'. Vader is scheepsbouwer en hoopt met zijn kunde het vege lijf te redden bij de bouw van de ark. Het meisje is in staat om met haar wichelroede ook op de onwaarschijnlijkste plaatsen goed water te vinden en weet bovendien alles van het lijflijke: hoe ze moet reinigen, verzorgen en genezen, hoe ze kan koesteren, genot opwekken en ontspanning brengen. Zij weet Noachs jongste zoon Cham voor zich te winnen en wordt zijn uitverkorene, ook al heeft hij een officiële vrouw om mee aan boord te nemen. Re Jana wordt als verstekeling mee gesmokkeld en speelt met haar gaven een centrale rol in de uiteindelijke overleving van de arkvaarders. Haar ultieme daad van rechtvaardiging voor het overtreden van de door Noach gestelde regels is het baren van Chams zoon Kanaän, als eerste van een aantal nieuwe geslachten. Provoost schreef een indrukwekkende mix van historisch verhaal, jongerenroman en moralistische verhandeling. Met groot beeldend vermogen voert ze de lezer mee naar het Midden Oosten van ver voor Christus. Je bevindt je tussen de chaos en het kabaal van de werf, ruikt de stank van te veel mensen en dieren en raakt in paniek bij de niet aflatende stortvloed van water. Die leidt tot apocalyptische taferelen van worstelende, verdrinkende lijven zoals ik mij die herinner van de bijbelplaten van Gustave Doré. Water speelt een centrale rol, niet alleen vernietigend in rot en ontbinding, maar ook reinigend en leven brengend, als middel in de seksuele omgang en tenslotte bij het baren van nieuw leven. 'Ik lag in het natte hooi. Ik zong stormliedjes, roeiersliedjes en liedjes om de netten op te halen, terwijl in mijn lichaam een trage golfslag ontstond. Hij leek op het nadeinen van de golven die we zo gewoon waren, die slome, bijna aangename pijn in mijn rug en dijen. Ik word een bron, dacht ik toen mijn vliezen braken. Het water kwam als een geschenk.' De vertelster Re Jana is een sterk meisje, dat gaande het verhaal gedwongen is zich los te maken van haar ouders en haar eigen eenzame weg zoekt. Ze is verwant met de hoofdpersoon uit De roos en het zwijn in haar vanzelfsprekende lichamelijkheid. Knap is hoe Provoost binnen de historische verhaalsetting de in de jeugdroman gebruikelijke seksuele schermutselingen een enigszins verhulde, maar buitengewoon erotische kleur weet te geven. Wassen, masseren en olieën en dan 'over een man heen gaan zitten'. Waar de gehandicapte moeder niets meer kan, is Re Jana ook haar vader ter wille en in de eenzaamheid van de rondzwalkende ark biedt ze ongeveer iedereen troost. Overleven blijkt een kwestie van voedsel, een veilige plek en iemand die voor je opkomt en daartoe kun je ook je lichaam inzetten. Een belangrijk en met de actualiteit verbonden thema in Provoosts boek is de kwestie van het uitverkoren zijn op grond van het aanbidden van de juiste god. 'U bent niet een van ons', zegt Noach tegen Re Jana's vader. 'Uw zeden en gewoonten zijn vreemd, zelfs weerzinwekkend.' Noach voelt zich superieur, want hij heeft het juiste geloof. Hij staat als enige in kontakt met de vertoornde God en daarmee heeft hij de macht in handen om naar eigen willekeur elke onwetende buiten te sluiten. Provoost laat haarscherp zien hoe dit mechanisme werkt en geeft de lezer te denken over de exclusieve kanten van het geloof. Het schrijven van een hedendaagse jeugdroman met oudtestamentische allure is een prestatie van formaat. Af en toe merk je dat het qua grootte voor de auteur zoiets moet zijn geweest als de ark voor Noach. Er zijn iets te veel figuren die niet werkelijk noodzakelijk zijn en daardoor het verhaal nodeloos uitbreiden en ingewikkeld maken. De zorgvuldige, gedragen zinnen passen mooi, maar zitten mij met de hoge frequentie van woorden als 'ontberen, deemsterend licht, wade, veil hebben, gewaar worden, heikel, bekommernis' iets te dicht in de buurt van de Tale Kanaäns. Bovendien kan ik mij niet heugen wanneer ik eerder een jeugdboek gelezen heb met een Nederlands woordenboek naast me, vanwege 'kassia, onager, varaan, gensters, clamus' en zo verder. Het is misschien goed voor de couleur locale, maar het heeft ook iets bedachts. En tenslotte is het allemaal uit de aard der zaak van een loodzware ernst en daar geeft Provoost zich met hart en ziel aan over. Al lezend begon ik soms te verlangen naar Julian Barnes' tamelijk hilarische visie op het zondvloedverhaal bij monde van een als verstekeling aan boord gegane houtwurm. Maar ja, het leven is zwaar en de mens slecht. Dat wisten ze al ten tijde van Noach en ook als kind van de eenentwintigste eeuw zul je dat weten. Hoofdpagina's: ZonKijken | Arkvaarders | Roos&zwijn | Vallen | Grindewal | Springdag | Beminde Ongelovigen |