Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Analyse

Anne Provoost over dit boek:

"Ik schrijf over het kijken van een moeder naar haar dochter, en over wat er gebeurt als de blik in gevaar is. Mijn interesse gaat vooral naar hoe een kind naar de problemen van de volwassenen kijkt, en hoe volwassenen op de aanblik van het kind reageren. Het boek gaat uiteraard vooral over rouw en genezing."

"Ik ben al een tijd op zoek naar een vertelstem die wars is van auctoriële en personele commentaar. Ik schrijf in de tegenwoordige tijd, wat erg nieuw voor me is. Ik probeer een uitgebeende manier van vertellen uit. Ik sta mezelf op geen enkel moment toe commentator te zijn, niet op de werkelijkheid en niet op het verhaal."

"Chloë ervaart, voelt aan, beseft, maar ze begrijpt nog niet alles. De schrijver, ik dus, verwoordt wat zij beseft en ervaart. Ik speel met dat niveauverschil tussen wat een kind mentaal vermag, en wat het al onder woorden kan brengen. Het mentale vermogen is veel groter dan het verbale. Als Chloë de directe rede gebruikt, voel je dat ze nog een kind is, met een kleine woordenschat en beperkte taalvaardigheid. Maar in haar hersenpan kolkt en bruist een complexiteit van denken die kinderen al op heel jonge leeftijd hebben. Die complexiteit breng ik in kaart. Ik gebruik er de woorden voor waarover Chloe nog niet beschikt, en zo doe ik haar recht."

"Dit verhaal gaat de banale gevallen van heirkracht. Zo schrijven drukt een levensbeschouwing uit, natuurlijk: meestal is het bestaan een vlakke rit, en als het toch een zware etappe wordt, dan is dat niet omdat het parcours vol cols zit, maar omdat het zo gestaag doorgaat, als één langgerekt vals plat."

Uit Vooys, tijdschrift voor letteren, jg 26 nr 1:

Een boek schrijven is voor mij een act van communicatie. Ik zou niet schrijven als er geen lezers bestonden. De communicatie tussen mij en de lezer verloopt in twee fases, helemaal anders dan in een gesprek. Eerder zoals de briefwisseling: een eerste waarbij ik aan het woord ben, de lezer is er nog niet, dus ben ik mijn eigen eerste lezer, best een uitdaging. Dan volgt een tweede fase waarbij de lezer met mijn tekst alleen is. De lezer praat dan in zijn hoofd tegen mij terug.
Dat ik er zo tegenaan kijk heeft literair-technische gevolgen. Ik accommodeer de lezer in bepaalde mate, maar ik geef hem ook te werken. Voor ik begin te schrijven, bouw ik bij wijze van spreken een huis van Lego-blokken. Maar voor ik de lezer de blokken aanbied, breek ik het huis eerst weer zorgvuldig af. De blokken zijn nog heel als de lezer ze krijgt, ik deconstrueer niet tot puin, maar de lezer krijgt toch niet meer dan een doos blokken en moet aan de slag. Hij moet de blokken weer in elkaar zetten om het verhaal te begrijpen. Als een lezer bij me terug komt en vraagt: ‘Is dit het huis dat je in gedachten had?’ dan is dat eigenlijk een foute vraag. Het is onnodig en onmogelijk voor de lezer om hetzelfde huis te bouwen als wat ik in gedachten had. Ik geef hem de vrijheid om zelf te ontwerpen. Niet elke interpretatie is goed, maar veel interpretaties zijn goed.
En dan is er ook een derde fase, die van de voordrachten, lezingen en interviews. Die is bijna tegennatuurlijk. Literatuur is niet bedoeld voor die confrontatie. In het verleden was het fysiek en geografisch uitzonderlijk dat de schrijver en de lezer in the flesh tegenover elkaar stonden. Nu kan een beetje literatuurliefhebber in de loop van zijn leven wel aanwezig zijn op een live ontmoeting met J.M. Coetzee, Hugo Claus of Annie Proulx. Al waren er ook in het verleden al uitzonderingen, natuurlijk. Iemand als Hans Christian Andersen had best veel contact met zijn lezers. Hij legde per diligence duizenden kilometers af en was maanden van huis weg.
Als ik een verzoek krijg om over mijn boeken te praten, zeg ik wel eens: ‘Alles wat ik te zeggen heb, staat in het boek’. Als ik toch op de uitnodiging inga, dan is dat omdat ik verwacht dat mijn lezers terugpraten. Ik begrijp de nood van lezers om de conversatie met de schrijver te voeren heel goed. Ik heb dat zelf ook met mijn favoriete schrijvers. Er ontstaat een soort vriendschap, een verliefdheid omdat je zo diep in de ziel van die ander hebt mogen kijken, en omdat hij zich helemaal aan je blootgaf. Je vermoedt een geestelijke verwantschap. Dat is een mooi gevoel waar je verder niets mee aan kunt, want de schrijver kan er niet aan beantwoorden.
Soms ga je naar je lezer toe om zijn verwachtingspatroon te doorbreken. Mijn laatste boek In de zon kijken heeft trekjes van een bolwassing. Lezers beginnen aan het verhaal met de verwachting dat ze zullen achterhalen wie, wat, waar en wanneer, zoals in de film. Aan het begin valt er een dode, en het verhaal dat de lezer verwacht kan alleen nog gaan over hoe het zo ver is kunnen komen. In de zon kijken gaat erover dat de vraag hoe en waarom iemand verongelukt meestal niet interessant is. Bij de fatale gebeurtenissen die ik om me heen zie, is de oorzaak van het ongeluk alleen relevant voor de roddels, de kranten, het gezoem onder de mensen. Voor de getroffenen zelf is het hoe en waarom ongrijpbaar, te ingewikkeld voor woorden. Er zit geen enkele bron van troost in, want zelfs als je achterhaalt wie de fouten heeft gemaakt, waar de schuldige zit, hoe het ongeluk vermeden had kunnen worden, brengt het op geen enkele manier je geliefde terug.
In Hollywood-drama’s krijg je inzage in hoe het dramatische hoogtepunt is ontstaan. In de werkelijkheid is het dramatische hoogtepunt er zonder dat je er erg in hebt. Geen opbouw, niet reconstrueerbaar, te triviaal voor woorden, meestal. Iets gewoons wordt een paar seconden ongewoon, waarna het gewone ogenblikkelijk weer terugkeert. In de zon kijken gaat over die banale wetten van heirkracht. Ik wilde bewust van die klassieke filmische opbouw afwijken. Ik wilde een boek schrijven in twaalf hoofdstukken, met elk hun eigen spanningsboog. Het moest een kortverhalenstructuur in de roman zijn, of de roman als kortverhalenbundel.
De keuze voor deze structuur had te maken met het kinderlijke perspectief. Zoals het boek is opgebouwd, zo herinner ik me mijn jeugd: als een aaneenschakeling van momenten waarvan ik het verband niet zag, en tot vandaag niet kan ontwarren. Het ene moment is in mijn herinnering fel overbelicht, het andere is duister. Ik kan mij gesprekken voor de geest halen met mijn grootmoeder die waarschijnlijk volstrekt onbelangrijk zijn geweest. Maar van haar begrafenis weet ik niets meer, die is aan me voorbij gegaan. Ik was in dit boek op zoek naar een authentieke kinderstem. Ik wilde weten waarom mijn hoofdpersonage Chloe bepaalde dingen onthoudt en andere niet. Algauw blijkt dat ze verslag doet van zaken die alleen op het eerste gezicht banaal zijn. Aan het einde van elk hoofdstuk wordt duidelijk wat de impact is van de kleine voorvallen: ze komt iets te weten wat haar diep treft, of ze maakt aan haar omgeving iets duidelijk.
Ik wilde met dit boek een automatische modus van lezen ontwrichten. Ik ontmoet lezers die daar moeite mee hebben. Ze willen per se weten of de moeder in het vierde hoofdstuk echt zelfmoord wilde plegen, of gewoon een spel speelt met zichzelf. Het antwoord op die vraag zullen ze van mij niet krijgen. Ik denk niet dat de moeder in mijn verhaal het zelf weet. Ze is in shock en in rouw om de dood van haar man, ik geloof niet dat ze zelf helemaal begrijpt waarom ze doet wat ze doet.

Literatuur kan vandaag niet anders dan een antwoord bieden op het medium film. Als literatuur klakkeloos nabootst wat film doet, maakt het zichzelf overbodig. Het heeft geen andere keuze dan de film te bevragen. Er zijn dingen die je niet kunt in een boek, een strijkkwartet inschakelen, bijvoorbeeld. Maar het boek heeft ook heel wat wat de film niet vermag. Het biedt de vrijheid om beelden op te bouwen voor een geestesoog. En het heeft de taal. In sommige boeken wordt die taal aangewend om op de gedachten van het personage in te gaan, dat kan een film veel minder goed. Ik maak in In de zon kijken de tegenovergestelde keuze. Ik benut de mogelijkheid om de gedachtewereld van mensen weer te geven nauwelijks. Omdat ik wilde weten hoe zich de literatuur verhoudt tot de film was ik vooral in de blik en in het kijken geïnteresseerd.
Je kunt als je schrijft vertrekken van de gevoelens en de beweegredenen van je personages, en die vervolgens toelichten in hun handelingen. Ik maak de omgekeerde beweging: ik vertrek bij de gedragingen, en het is aan de lezer om het gedrag te interpreteren. Dat is het tegendraadse van In de zon kijken. De kijker is getuige, en er is geen verteller in de buurt die hints geeft, of filosofische toelichting. Dat heeft gevolgen voor de instapklaarheid van de roman. Vreemd toch wel, want in de film wordt het feit dat niemand de gebeurtenissen van commentaar voorziet als heel gewoon ervaren.