Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Interviews

Campuskrant, 30 augustus 2001
Gert Gielen
Foto: Michaël De Lausnay

Anne Provoost schrijft boeken. Jeugdboeken, zeggen de uitgevers en critici. Weldra verschijnt haar nieuwe roman, en komt de verfilming van Vallen in de zalen.
“Ik verdedig mijn boeken niet, een boek moet zichzelf verdedigen”''

Anne Provoost studeerde in 1986 af als licentiate Germaanse talen. Nadien volgde ze als vrije student pedagogie en publiceerde ze verscheidene romans - onder meer Mijn tante is een grindewal (1990), Vallen (1994) en ‘De Roos en het Zwijn’ (1997) - en het toneelstuk ‘Het hart voor twee’ (1994). Dit najaar verschijnt een nieuw boek van haar, De arkvaarders, en komt ‘Falling’, de Engelstalige verfilming van Vallen in een regie van Hans Herbots, in de zalen.

CK: U hebt uw kandidaatsopleiding aan de KULAK gevolgd en de licentiejaren in Leuven. Als u nu terugkijkt, hoe evalueert u die opleiding dan?

“Mijn eerste herinnering aan de kandidaturen is het blokken van Evans, een naslagwerk over Engelse literatuur waarvan we namen en titels uit het hoofd moesten leren. Dat is meteen ook mijn slechtste herinnering. Als ik bedenk hoeveel beter ik alles zou hebben onthouden als we van een deel van die romans ook fragmenten hadden gekregen, dan vind ik het jammer dat men dat toen niet anders aan pakte. Van de assistenten mochten we papers schrijven, en daar beleefden mijn vrienden en ik veel plezier aan, maar voor de proffen was geheugenwerk nog een groot onderdeel van wat ze van ons verwachtten.”
“Nu ik zelf wat ouder ben en al wat meer over kennisoverdracht heb nagedacht, zou ik denken dat er toch wat meer aandacht kan worden besteed aan andere vaardigheden dan je capaciteit om iets uit het hoofd te leren.
Soms denk ik dat het een generatieprobleem was, al durf ik het er niet toe te vernauwen. De filosofische vraag naar ‘het interessante’ boeit me heel erg, in de literatuur zowel als in de peagogiek. Is ‘het interessante’ voor de onderzoeker ook ‘het interessante’ voor hem die wordt opgeleid? Dat is wellicht iets waar al wie met onderwijs te maken heeft, jong of oud, zeker op dat hoge niveau van de universiteit, grondig over moet nadenken.”

Individuele pedagogie

“In kennisoverdracht moet naar mijn gevoel een groot verlangen zitten om diegene die wordt opgeleid te zien vorderen en groeien. De universiteit zoals ze nu nog dikwijls is geconcipieerd, werkt zeer vervreemdend: de pedagoog die voor de aula staat, heeft relatief weinig interesse voor de vorderingen van de individuele student op de bank. Velen zullen stellen dat dat op academisch niveau onvermijdelijk en zelfs pedagogisch noodzakelijk is. Maar ik heb tegenvoorbeelden gezien. Iemand als professor Paardekooper wist van zijn studenten waar ze - met betrekking tot zijn vak - mee bezig waren en waar ze stonden in hun leerproces. Ik heb dan ook het gevoel dat wat zich in die lessen afspeelde, erg dialectisch was en dat ik er veel van heb meegedragen.”
“Soms waren de aanzetten er dus wel, maar vaak zaten de tekortkomingen dan in een heel andere hoek. Toen we in de licenties les kregen van professor Brems, kwam die net terug uit de V.S. Hij gaf ons de mogelijkheid om in kleine groepen, op zijn Amerikaans, een soort van intuïtieve reading te doen van korte verhalen. Ik herinner me heel goed dat de studenten daar maar wat zaten. We grepen de geboden kans niet, en dat was ook niet ver- wonderlijk. We had- den tijdens onze opleiding nooit geleerd om op die manier met een prof over een tekst te praten.”

De madam van het boek

CK: U geeft lezingen in scholen. U bent dus zelf bij momenten ‘pedagoog’?

“Een lezing geven in een school is aangenaam als in die school een sfeer hangt die me duidelijk maakt dat leraars en leerlingen het aanleren en leren als een kans zien om om te gaan met datgene waar de leerlingen niet onderuit kunnen, namelijk hun leerplicht. Leraars hebben iets te bieden, leerlingen voelen de noodzaak iets te leren, en dat wordt op elkaar afgestemd. Maar als de houding er één is van ‘we zijn hier met zijn allen alléén maar omdat het moet’, dan word ik als auteur de ‘madam’ van dat verplichte boek. Mijn boeken zijn niet geschreven om aan lezers te worden opgelegd. Dat vertel ik de leerlingen ook: het is wellicht goed dat ze soms een boek moeten lezen, maar dan liefst niet het mijne.”

CK: U gaat onderwerpen als erotiek en extremisme in uw boeken niet uit de weg. Zijn er nooit negatieve reacties van ouders als uw boeken gelezen moeten worden?

“Het enige wat ik ooit gehoord heb, was dat in bepaalde scholen moeilijk werd gedaan over Mijn tante is een grindewal, mijn eerste boek, dat over seksuele kindermishandeling gaat. Als op een school een dergelijk debat wordt gevoerd, dan bemoei ik me daar niet mee. Ik verdedig mijn boeken niet, een boek moet zichzelf verdedigen. Je zult me wél horen pleiten voor het recht van de lezer, van welke leeftijd ook, om te worden ingelicht, en niet noodzakelijk op een verbloemde manier. Maar dat is veel makkelijker geworden sinds Dutroux. Het boek dateert van voor die tijd, en ik zie nu dat het grondig inlichten en voorlichten van kinderen veel evidenter is geworden dan toen mijn roman verscheen.” ''' Meerwaardezoeker'''

CK: Even terug naar vroeger. Hoe zou u zichzelf omschrijven als student?

“Ik denk dat ik een vrij serieuze student was op zoek naar de ‘meerwaarde’ binnen mijn opleiding. Die meerwaarde was voor mij de kans om zelf teksten te produceren. Ik herinner me bijvoorbeeld dat mijn vrienden en ik in de licenties proffen aanspraken met het verzoek of een examen niet mocht worden vervangen door een paper, en veelal werd dat door de proffen ook aanvaard. Schrijven lag me veel beter dan memoriseren, ik hield ervan om me zaken eigen te maken en opnieuw te verwoorden.
Toen dat binnen de opleiding niet altijd bleek te lukken, ben ik zelf naar tijdschriften in het Leuvense toegestapt met de vraag of ik iets voor hen kon doen.”
“Als ik daar nu aan terugdenk, vraag ik me af of je zoiets niet de faculteit zou kunnen binnenloodsen. Een prof zou studenten de opdracht kunnen geven om recensies te schrijven van pas verschenen boeken, naast de onvermijdelijke papers over oud werk, en daar op de één of andere manier een publicatie van maken of mee naar bestaande tijdschriften stappen. Dat is toch net zo goed een methode om studenten te evalueren en te quoteren? Want ondanks het argument dat Germaanse geen schrijversopleiding is, zit je toch met een richting waarin veel mensen graag gedachten op papier zetten.”

Pathetisch

CK: Was u als studente al intensief met schrijven bezig?

“Ik schreef als kind al, maar ben daar op mijn achttiende bewust mee opgehouden. In de licenties deden al mijn vrienden mee aan de literaire wedstrijd van Germania. Ik weigerde omdat ik het schrijven van fictie met mijn kindertijd associeerde. Ik vond dat er al zoveel goede dingen waren geschreven dat het pathetisch was om daar iets aan te willen toevoegen. Maar toen kreeg ik griep en vroeg ik me af wat ik zou schrijven als ik wel zou meedoen. Enkele dagen later voelde ik me beter en kon ik mijn verhaal zo uittikken. Tot mijn verbazing won ik de wedstrijd. Ik denk nu nog altijd dat die wedstrijd me opnieuw aan het schrijven heeft gebracht, al moet ik zeggen dat ik van het gevoel dat het pathetisch is om iets aan de literatuur te willen toevoegen, na al die jaren nog steeds niet verlost ben.”