Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Interview

Interview Koen D’haene

Als ik het verhaal van mijn grootmoeder niet neerschrijf, is het weg

Anne stuurde me een mail met de wandelweg van het station naar haar huis. Het bericht leest als een handleiding en als een fijn stukje proza tegelijk. De instructies zijn glashelder: ik moet langs de hypermoderne zijde (die er alweer wat verouderd begint uit te zien) naar een nieuw, leeg en ondergronds gebied waar ik met mijn gezicht naar de lockers en de wc’s moet gaan staan en dan door de glazen schuifdeuren voor mij moet. Een korte trip van nauwelijks vierhonderd meter zal me vervolgens door een achterafstraatje langs een blinde muur en via een onbestemd straatje langs een bakstenen gebouw leiden naar het huis met al de wingerd aan de gevel.

Kinderen van de IJzer

Ik wil met haar terug naar veel vroeger in de vorige eeuw. Precies honderd jaar geleden, toen haar grootouders op het laatste stukje vrije België leefden. België achter de IJzer. Dicht bij de koning die in België bleef en zich in De Panne had teruggetrokken. Een heel eind verder over de Franse grens hadden de Belgische ministers op uitnodiging van de Franse regering een onderkomen gevonden in een enorm hotel en enkele luxevilla’s in Sainte-Adresse. Het geliefde vakantieoord in de buurt van Le Havre fungeerde vanaf 17 oktober 1915 tijdelijk als Belgische hoofdstad. Onze koning-soldaat in De Panne en de oorlogsministers in Sainte-Adresse bekommerden zich niet alleen om de soldaten in de loopgraven. Vrij snel maakten ze zich grote zorgen om de kinderen die opgroeiden in het oorlogsgebied.
Bij het begin van de oorlog was er vooral grote verwarring. De meeste aandacht ging naar de verdediging van het land. De soldaten moesten de toekomst van België veilig stellen. Aanvankelijk was er minder aandacht voor jongens en meisjes die omkwamen en voor het verdriet en de angst van de kinderen. Maar al snel viel het gewone burgerleven stil.
Anne Provoost: “De scholen vielen weg, gezinnen werden ontwricht. Achter de IJzer zagen de kinderen voortdurend soldaten, vluchtelingen, mensen uit de eigen buurt en zelfs oorlogstoeristen in chaos voorbijkomen. In de verte klonken geweerschoten en kanongebulder. Families werden uit hun huizen gezet omdat die moesten dienen als soldatenverblijf. De Franse soldaten die in groten getale inkwartierden in de boerderijen hadden een kwalijke reputatie en waren niet altijd even gemanierd voor de lokale bevolking. De huizen in de Westhoek zaten vol met duizenden radeloze vluchtelingen. Mensen sliepen op stro in schuren, stallen en andere schamele schuilplaatsen. Maar er was ook honger, tyfus, ziekte, gebrek aan medische verzorging.”
Stilaan groeide bij de noodregering het besef dat ze iets moesten doen aan deze schrijnende situatie. In 1914 was in België net de leerplicht ingevoerd en nu kreeg je dit. De kinderen konden niet meer naar school. In het laatste stukje België woonde een generatie die opgroeide in ellendige omstandigheden en elke dag werd geconfronteerd met de vreselijke oorlog.
De oorlogsregering in Sainte-Adresse boog zich over het probleem van de frontkinderen. Er was grote bezorgdheid voor hun gezondheid en veiligheid. De Belgische regering was bang om gespuis te kweken, een doelloze en verwilderde generatie. Tegelijk waren deze frontkinderen de ‘espoir de la Belgique’. Er was een betuttelende nood aan opvoeding en dan liefst nog een christelijke.
Anne: “Alles kwam in een stroomversnelling na de gasaanvallen in april 1915. Ineens werd het ook voor de burgers heel gevaarlijk in de frontzone. Het gas dreef verder dan de kanonschoten reikten en niemand was nog veilig. Hele dorpen werden ontzet en nog meer burgers gingen op de vlucht.”
Ook de familie van Anna Vandewalle, de grootmoeder van Anne Provoost, sloeg op de vlucht uit Boezinge. Even daarvoor waren soldaten schreeuwend en hoestend het erf van hun hoeve opgelopen. Ze vielen dood op de messink.
De Belgische regering vond de oplossing voor het probleem niet eens zo ver weg. Over de schreve, in Frankrijk. De Fransen waren de weigering van België om de Duitsers te laten passeren niet vergeten en wilden de moed van het kleine land best wat compenseren.
Anne: “De Fransen hadden ‘compassie’ met de arme Belgen. In Frankrijk stonden veel gebouwen leeg, vooral van religieuze scholen want door de recente scheiding van kerk en staat hadden die er toen geen bestemming meer. De noodregering speelde hier op in. Ze besloot de frontkinderen samen met de onderwijzers en religieuzen over te brengen naar opvangplaatsen in Frankrijk. Daar zouden ze gedurende de oorlog een veilig onderkomen en een passende opvoeding krijgen.”
Op 17 mei 1915 vertrok een eerste koloniekonvooi met Westhoekkinderen naar Frankrijk. “In het holst van de nacht, de Duitsers mochten geen troepenbeweging vermoeden. De trein stopte niet in het station van Veurne, maar even verder in een patattenveld bij het gehucht Petit Paris, nabij Adinkerke. De trein reed traag en met gedempte lichten via Calais naar Parijs.”
Op die trein zat ook Anna Vandewalle. Ze was negen jaar toen ze, samen met haar zusjes Irma en Martha en zo’n 300 kinderen en een twaalftal religieuzen en onderwijzers, vertrok naar de oorlogskolonie in Frankrijk.

Kinderen in Parijs

Noch de ouders die achterbleven, noch de kinderen op de trein wisten waar ze precies naartoe gingen. Anne: “Naar Parijs, werd er gezegd. Voor de westhoekers had de Franse hoofdstad niet bepaald een goede reputatie. Maar dat er ook nonnen en meesters mee reisden, moet de conservatieve ouders toch enigszins gerustgesteld hebben.”
De oproep van de regering om de kinderen te laten wegvoeren uit het oorlogsgebied, was niet dwingend, maar wel nadrukkelijk. “Het moet verschrikkelijk geweest zijn voor die vaders en moeders. Vaak waren de oudste zonen aan het front en ouders wisten zoetjesaan hoe het er daar aan toe ging. Nu moesten ze ook hun jongste kinderen afgeven. Ze hadden geen idee wat er verder zou gebeuren en wanneer ze hen zouden terugzien.”
Ook voor de kinderen was het tragisch. “Eenmaal in Parijs werden jongens en meisjes naar afzonderlijke verblijfplaatsen geleid. Broers en zussen werden van elkaar gescheiden, hoe hun ouders hen nog hadden bezworen om vooral samen te blijven en goed voor elkaar te zorgen.”
De grootmoeder van Anne kwam terecht bij de schoolkolonie ‘Les enfants de l’Yser’ in de Rue de la Santé in Parijs.
“Tijdens mijn opzoekingwerk kon ik ook de dagboeken van de zusters inkijken. Zo kon ik goed reconstrueren hoe het verblijf van mijn grootmoeder daar verliep. Toch is niet alles me helemaal duidelijk geworden. Wat mijn grootmoeder me vertelde, staat vaak lijnrecht tegenover wat de nonnen in hun dagboeken schreven. Ik zag foto’s met lachende meisjes en ze kregen ongetwijfeld goed onderricht. Op de foto’s zie je hen lezen, naaien, spelen, lachen. Maar er zijn ook verhalen over hard werken, strenge straffen van de zusters en censuur op de brieven die ze schreven naar huis. Mijn grootmoeder vertelde me zelf wel eens dat ze veel honger heeft geleden in de kolonie. Maar uit de aantekeningen van de zusters van de Rue de la Santé blijkt dat het eten er goed was en dat er om de zoveel weken zelfs chocolade was voor de meisjes.”
Het kan best dat het lekkerste eten niet tot bij de meisjes kwam. Vanaf de eerste dag al kwamen veel hooggeplaatste personen de kolonie bezoeken. Bisschoppen kwamen langs, maar ook kunstenaars, intellectuelen en politici. Ook rijke burgers die in Frankrijk het oorlogsgeweld waren ontvlucht, pastoors en religieuzen onderweg naar Lourdes of kloosterzusters die hun nichtje kwamen groeten, kwamen op bezoek. Het zou wel kunnen dat deze gasten als eersten mochten aanschuiven aan de tafel.
Hoe onnatuurlijk en onwezenlijk - ver weg van hun ouders die in dat vreselijke oorlogsgebied waren gebleven - het verblijf ook lijkt, de kinderen zouden het thuis in de Westhoek niet beter hebben gehad. In Parijs kregen ze opvoeding, eten en goede zorgen. Toen de Spaanse griep uitbrak, kregen ze de beste verzorging. Het Institut Louis Pasteur was vlakbij. In de kolonie kwam elke dag een dokter langs. Toch moeten de angst en de wanhoop bij de kinderen enorm groot zijn geweest. “In de klas van mijn grootmoeder stierven vijf kinderen. De doodsoorzaken waren tyfus, roodvonk, Spaanse griep en heimwee.”
De schoolkolonies konden vanaf het begin op veel steun en solidariteit rekenen. “Er waren hulpacties en vooral uit Amerika kwamen giften en stortingen van allerlei donateurs en weldoeners. Er kwam ook een soort Foster Parents Plan waarbij Amerikaanse burgers peter of meter werden van een koloniekind. Ze verleenden financiële steun en kregen dan foto’s toegestuurd van hun oorlogskind in Europa. Er waren ook Amerikaanse vrouwen die de oceaan overkwamen om daadwerkelijk hulp te verlenen.”
Een van de vrouwen die in de kolonies de handen uit de mouwen stak, was Edith Wharton, de schrijfster van The Age of Innocence. Wharton woonde al sinds 1908 in Parijs en werkte tijdens de Eerste Wereldoorlog als oorlogscorrespondente, een van de weinige vrouwen in die rol. “Ze kwam voortdurend in de Rue de la Santé en ze moet mijn grootmoeder vaak gesproken hebben. Het greep me erg aan toen mij werd verteld dat de levensweg van mijn grootmoeder die van de beroemde Amerikaanse schrijfster heeft gekruist. Tegen het einde van de oorlog waren er in Frankrijk meer dan zestig kolonies en er waren er ook in Engeland en Zwitserland.
Veel kinderen kregen in de loop van de oorlog bezoek van familieleden. “Mijn overgrootouders waren boeren en zij konden of durfden de boerderij niet verlaten. Mijn grootmoeder kreeg wel eens bezoek van haar oudere zus en er was ook een oom die verschillende keren langskwam.”
Ouders die zelf op de vlucht gingen, konden hun kinderen in Frankrijk wel ophalen. Toen de oorlog bleef duren, verminderde de liefde van de Franse burgers voor de koloniekinderen overigens. Duizenden Franse soldaten sneuvelden in de loograven van de Marne en de Somme. Frankrijk was België te hulp geschoten, maar vaders en moeders in Frankrijk hadden hun eigen oorlogskinderen. Het medelijden voor de Belgische kinderen in de kolonies taande naarmate de oorlog vorderde.
Na de oorlog wilden de ouders hun kinderen graag snel terug, maar dat kon niet zomaar. Ze hadden geen huizen om hun kinderen in op te vangen en dikwijls konden ze zelfs niet worden gelokaliseerd. Ze hadden niets meer en waren niet in staat om in hun onderhoud te voorzien. De regering bouwde de kolonies maar geleidelijk af. “Mijn grootmoeder en haar twee zussen keerden terug in juli 1919. Hun ouders hadden ondertussen tijdelijk een hoeve overgenomen in Wulveringem. De kinderen liepen aan hun moeder voorbij omdat ze haar niet herkenden. De meisjes waren geen centimeter gegroeid, zei hun moeder toen ze hen terugzag.”

Meisjes

Schrijfster in Antwerpen Het verhaal van haar grootmoeder en de kinderen van de IJzer heeft Anne helemaal opgeslorpt. Al meer dan een jaar beheerst het ondertussen haar schrijversleven. “Wat mijn grootmoeder me vertelde, heeft me emotioneel geraakt en ik voelde me betrokken. Ik maakte me een voorstelling van hoe dat gaat als kinderen vier jaar lang niemand anders hebben dan elkaar.” Aanvankelijk begreep Anne niet hoe de ouders van toen hun kinderen zomaar lieten vertrekken of waarom ze niet met hen meereisden. “Mijn onbegrip verdween gaandeweg. De kolonies waren gewoon de enige uitweg uit de armoede en het beste wapen tegen ziekte en ontbering. De ouders schreven hun kinderen aanvankelijk op vrijwillige basis in, al was er wel beïnvloeding door de overheid en vanuit de kerk. Later werd het verplicht, ook bijvoorbeeld voor haar ‘abnormale’ zusje dat naar een Ecole Scolaire pour les Enfants Débiles werd gebracht. Mijn grootmoeder was in de Tweede Wereldoorlog zelf moeder. Ze waakte er toen heel erg over dat ze in geen geval van haar kinderen werd gescheiden.”
Bij het schrijven van dit boek wil Anne de historische waarheid evoceren. “Mijn zoektocht naar informatie leidde me naar de zusters van het pensionaat in Parijs, de zusters in het klooster van Veurne, historici, heemkundigen en familieleden. Met al hun verhalen ga ik aan de slag. Ik hoop dat het verhaal van mijn grootmoeder representatief is en dat velen het verhaal zullen herkennen.”
Uiteraard botst ook Anne Provoost op het verschijnsel dat elke auteur die in de geschiedenis duikt erg vertrouwd is. Het houdt nooit op. “Ik ga er ondertussen van uit dat de verhalen die mijn grootmoeder me vertelde, gekleurd zijn. Door haar persoonlijke ervaringen, maar ook door het tijdsverloop. Het hele schrijfproces is een evenwichtsoefening: laat ik me leiden door de mondelinge overlevering of door de historische research?”
Canvas maakte een bijzondere reportage over de koloniekinderen en er verschenen ondertussen heel wat artikelen in de pers. Het resulteerde in een nieuwe golf informatie en getuigenissen. “Ik heb al respons nog voor het boek geschreven is,” lacht Anne. “Heel wat mensen vertrouwden me doodgezwegen verhalen toe. Doordat ik zelf vertel wat ik weet, komen ook bij hen verhalen boven. Een dorpsgenote van me bewaart in haar huis het zwartgeblakerde en met bloed besmeurde jurkje van een meisje van twee jaar. Het meisje was in de keuken toen een bom insloeg waardoor ze door het raam naar buiten werd geslingerd. Het meisje werd nog in allerijl naar een hulppost overgebracht, maar haar beentje was afgeslagen en ze bloedde dood. Er is ook het bekende verhaal van boer Camille Castryck uit Reninge die bij het melken zijn arm werd afgeschoten. Twee maanden later ging zijn vrouw Romanie Vandewalle dezelfde koe melken. Ze werd geraakt door een granaatscherf waarna ze twee dagen later stierf. Ik ontdekte tijdens mijn opzoekingswerk dat zij een oom en tante van mijn grootmoeder waren en het was die oom die op bezoek ging in de Rue de la Santé.”
Je vraagt je af hoe het mogelijk is dat de hele Westhoek dit oorlogsverleden achter zich heeft kunnen laten en niet en masse getraumatiseerd achterbleef. “Wie het meemaakte, heeft de ervaringen maar mondjesmaat, vaak met tegenzin, gedeeld. Ook mijn grootmoeder vertelde niet vaak over die oorlog. Ze zal niet hebben geweten waar te beginnen. Misschien was ze ook bang dat we haar niet zouden geloven? Maar de belangrijkste reden is, denk ik, het opbod dat moet hebben geheerst onder de overlevenden rond het lijden. Wie heeft er nu het meest geleden? De mensen die op de frontlijn bleven wonen? De soldaten? De kinderen die weg moesten van huis? Ik denk dat mijn grootmoeder de boodschap zal hebben gekregen dat ze veel geluk had gehad, en dat dat haar heeft doen zwijgen…”
De grootmoeder van Anne Provoost overleed in 1989.

Mensen van vijftig

“Dit voelt aan als een last call,” vertelt Anne. “Ik was vijftig toen ik aan het boek begon, de oorlog was honderd jaar voorbij. Voor mij leek het een scharniermoment. Ik voelde me als schrijfster aangesproken en verantwoordelijk. Het verhaal van de kinderen van de IJzer mag niet worden vergeten. Ook niet als na de geweren ook de herdenkingsklaroenen gaan zwijgen. Of als er geen kinderen van de koloniekinderen meer zullen zijn om de verhalen te vertellen.”