Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Interview

De utopie van het verlaten

Interview van Mirthe Berentsen met Anne Provoost

De Belgische Anne Provoost is weinig in haar thuisland de laatste tijd. Ze schrijft liever in het buitenland. Eind 2008 was ze op uitnodiging van het Nederlandse Fonds voor de Letteren ‘writer in residence’ in Amsterdam om onderzoek te doen voor haar nieuwe roman. Deze week vertrekt ze naar een schrijvershuis op een schiereiland in Estland. Op kilometers van de bewoonde wereld zal ze verder werken aan het boek over het leven op de Zuid-Afrikaanse Kaap in de zeventiende eeuw. ‘Ik moet toegeven dat werken in het buitenland voor mij ook wel een poging is om afstand te nemen van mijn België. Onze regering zit in een impasse, wat altijd leidt tot behoudsgezindheid. Het gevoel in een land te wonen dat niet echt wordt bestuurd vind ik benauwend. Alsof de leraar opeens de klas heeft verlaten en je aan je lot wordt overgelaten.’

Aan het begin van haar schrijfcarriere schreef Anne Provoost vooral jeugdboeken waar ze vele prijzen mee won. Haar jongerenromans kun je lezen als verhalen uit het verleden, maar ook als commentaar op vandaag: wangedrag onder jongeren, de teloorgang van taal en identiteit… Zo gaat het bekroonde Vallen over een jongen die sympathieën krijgt voor het rechtse denken van zijn grootvader, met alle gevolgen van dien. Haar eerste roman voor volwassenen In de zon kijken gaat over het leven in Australië en de problemen van emigratie. ‘De lezer is voor mij een grijze schim. Ik zie niet echt welke leeftijd hij heeft. Ik zie veel duidelijker over hoeveel leeservaring hij beschikt. Ik beschouw mijn boeken als bouwpakketten van LEGO-speelgoed; ik bouw in mijn hoofd een huis, en vervolgens breek ik dat tot op de grondvesten weer af. Het is aan de lezer om met het basismateriaal dat hij in mijn boek vindt zijn eigen huis te bouwen. In die zin vereisen mijn boeken wel wat leeservaring. Ze dragen nog sporen van mijn deconstructie en als lezer moet je daar mee aan het werk gaan.’

Het in woorden vatten van een tijdloze actualiteit lijkt in het werk van Provoost de leidraad. De geschiedenis wordt herschreven en naar het heden gebracht, zonder dat het historische onderzoek geforceerd aandoet. ‘Als mensen zeggen dat ik een historische roman heb geschreven, schrik ik altijd een beetje. Ik heb mezelf nooit gezien als iemand die historische romans schrijft. Op zich vind ik het genre redelijk oninteressant, het is voor mij enkel belangwekkend als het een parabel kan zijn voor de huidige tijd. Voor mijn nieuwe boek doe ik research naar de migratie van de Hugenoten naar de Zuid-Afrikaanse Kaap. In dertig jaar tijd is de Franse taal op de Kaap zo goed als helemaal verdwenen. Het verhaal van de Hugenoten is er een van een vage wens voor behoud van cultuur, zonder dat daarvoor ooit echt een gevecht is geleverd. Voor mij als schrijver was het schrikken om te zien dat er zonder strijd maar anderhalve generatie nodig is om een taal te laten uitsterven. Door dit onderzoek ben ik anders gaan kijken naar de mensen in de Brusselse rand. Als kind van een generatie die de taalstrijd in Vlaanderen niet meer bewust heeft meegemaakt vond ik dat categorieke opkomen voor een taal altijd een beetje voorbijgestreefd. Mijn begrip voor beide partijen is nu groter geworden. De Belgische taalkwestie is veel ingewikkelder dan beslissen of je het land in twee delen gaat opsplitsen, elk met hun eigen taal. Dat dringt niet altijd tot in Nederland door. Wat ik hoor over de zogenaamde cultuurverschillen tussen Vlamingen en Walen, zie ik helemaal niet. Het conflict is puur talig, voor de rest zitten we in eenzelfde mentale sfeer. Een taal is een kathedraal. Ze is niet nuttig, soms is ze zelfs een handicap, maar vanwege de historische overlevering houd je eraan vast. Als je talig ingesteld bent, en van taal je beroep maakt, ben je het aan jezelf verschuldigd om strijdbaar te blijven voor het vehikel van je creativiteit. Je verandert niet van mentaliteit of identiteit omdat je je taal verliest, maar je vernietigt wel een kathedraal.’

‘Onze federale regering hangt als los zand aan elkaar, waardoor er bij de Belgen geen hoop meer is op een oplossing. Er heerst een gebrek aan vertrouwen tussen de actoren op de verschillende bestuursniveaus. We moeten wegblijven van de standpunten die vertrekken vanuit de herinnering en de trauma’s van het verleden en kijken welke bestuursdaden het beste op welk niveau worden gesteld. Taal minder als een deel van onze identiteit zien, waardoor we wat minder teergevoelig gaan reageren als bevoegdheden worden verdeeld, en meer als een instrument, als cultuurhistorisch erfgoed. Pas dan zal dit land weer bestuurbaar zijn, en kan men de echte thema’s oppakken: een asielbeleid vastleggen, windmolenparken bouwen, roetfilters verplichten...’’.

De periode in Amsterdam was nodig voor het ontstaan van het boek. “Thuis was ik de focus op mijn eigen gedachten kwijt. Mijn man voert het protest aan tegen de Lange Wapper, dat is het omstreden viaduct over Antwerpse woongebieden. Het is thuis moeilijk om het politieke geruis niet te horen. Het meest ingrijpende aan zo’n periode op een andere plaats is dat je weer naar je vertelstem kunt luisteren. Er komt meteen een kettingreactie tot stand. Ik heb in Amsterdam knopen doorgehakt qua toon, stijl en tijd, verteltijd en personages. Ik weet wat er gaat gebeuren en de verhaaltechnische dragers liggen vast. Als ik ’s nachts een ingeving krijg of de hele dag wil gaan schrijven, dan kan dat, ik hoef geen rekening te houden met mijn gezin en de dagelijkse omgeving. Ik wil schrijven over het voeden van jonge kinderen en mag mezelf een ervaringsdeskundige noemen: ik heb mijn drie kinderen aan de borst ‘gekweekt’ tot ze acht maanden waren. De wederzijdse afhankelijkheid van die opvoedingsfase fascineert me: als je kind ophoudt met drinken word je zelf ziek. Ik lees hier weinig over in romans, het is een van de vrouwelijke onderwerpen die in de literatuur geen plek hebben. In ‘mannenboeken’ gaat het meestal over de vraag “Hoe maak ik mezelf waar?” en natuurlijk ook: “Hoe ga ik om met het falen daarin?” Mij interesseert die vraag vooral in zijn vrouwelijke complicatie: “Hoe maak ik mezelf waar als ik het gevoel heb dat ik ook voortdurend moet zorgen dat anderen – mijn kinderen – zichzelf waar kunnen maken?” Ik geloof dat je als vrouw veel meer in de spagaat zit. Als we toch voor onszelf kiezen, schieten we – in onze eigen ogen zowel als in die van anderen - tekort. Het vrouwelijke hoofdpersonage in mijn verhaal is voedster, maar ze wil ook heel graag met de mannen meedenken over het bouwen van een nieuwe nederzetting. Stel dat je helemaal opnieuw mag beginnen, je hebt een heel continent voor je, hoe doe je dat dan? Hoe trek je een stad op uit het niets? Van waaruit vertrek je, wat is je brandpunt: de woonhuizen, de machtscentra, of de openbare ruimte? Over architectuur, over expansiedrift, over het ontwerpen van een utopische stad zonder godsdienstvervolging, gaat mijn nieuwe roman.’’

Provoost zit tussen stapels boeken, landkaarten en papieren. De feiten moeten kloppen. ‘In Amsterdam springt de 17de eeuw uit elke straatsteen op je af. Ik ontdek er woorden en gebruiken die we zijn vergeten, maar die mijn personages tot leven wekken. Een ‘domperken’ bijvoorbeeld, wie weet nu nog wat dat is? We kennen alleen nog de figuurlijke betekenis: een domper op de vreugde. In het museum Ons' Lieve Heer op Solder werd ik herinnerd aan de oorsprong van die uitdrukking: het instrument en ‘hebbeding’ waarmee de middeleeuwer zijn kaarsen doofde.’

Zwaarbeladen met materiaal uit Amsterdam kwam ze terug. Over Spinoza, over maquettebouw in de Gouden Eeuw, over het Amsterdamse gedoogbeleid… “Bouwden de vrouwen poppenhuizen terwijl de mannen steden optrokken? Schilderden ze enkel de tulpen die de mannen teelden? Opnieuw is dit historische boek voor mij slechts interessant in de mate dat het iets vertelt over vandaag, over onze stedenbouw nu, over de huidige taalstrijd, over de literatuur die we in deze tijd maken. Op weg zijn creëert tijd om in stations en in luchthavens te lezen. Een roman maakt altijd deel uit van de oorverdovende, aanhoudende conversatie tussen schrijvers onderling. Elk boek dat een schrijver schrijft is een antwoord op boeken die hij heeft gelezen. Hij bekrachtigt de ene manier van schrijven en verwerpt de andere. Zo gaat een boek over vroeger over de literatuur van nu, als dat niet ‘historisch’ is...”.