| |||
Nieuws Auteur |
Adem de wanhoop‘Hoop moeten we naar verluidt bewaren. We mogen de moed niet verliezen, we moeten positief blijven, zeker niet doemdenken.’ Maar in een imperfecte wereld bestaat geen hoop zonder wanhoop, zegt schrijfster Anne Provoost. Verschenen in De Standaard van 22 oktober 2022 Er is me altijd gezegd dat je bij stress diep moet ademhalen. Dat deed ik dan natuurlijk. Ik had stress en ademde diep in en het hielp geen moer. Ik voelde me nog altijd duizeligmakend gespannen. Ik moest vijftig worden – en dat is ook alweer een tijdje geleden – voor iemand me uitlegde dat je helemaal niet bezig hoeft te zijn met inademen als je diep wil ademhalen. Integendeel, als je aan inademen denkt, riskeer je te hyperventileren. Als je kalm wil worden, moet je je vooral heel erg concentreren op uitademen. En als dan je longen helemaal leeg zijn, moet je nog een laatste pufje lucht naar buiten persen, en daarna nog een keer. Want dan gebeurt het wonder: het inademen volgt in een reflex, je hoeft je er helemaal niet op te concentreren, je longen vullen zich vanzelf, dankzij een levensreddend automatisme. Daar denk ik aan als men me de vraag stelt naar de hoop. Hoop moeten we naar verluidt bewaren. We mogen de moed niet verliezen, we moeten positief blijven, we mogen zeker niet doemdenken. Hoop wordt voorgesteld als het beste en belangrijkste en laatste waarover we beschikken. Pandora liet uit nieuwsgierigheid alle rampen ontsnappen. De hoop bleef op de bodem van het vat liggen. Hesiodus vertelt niet wat daarna het statuut wordt van de hoop. Ligt die gebruiksklaar te wachten, of zit ze gevangen, en wordt bijgevolg de wanhoop onze defaultinstelling wegens vrijelijk aanwezig, de ingesteldheid waar je geen moeite voor hoeft te doen? Dan wordt optimisme of hoop de uitzonderingsingesteldheid, die we slechts bereiken als we er heel hard naar streven. Of is het toch omgekeerd: zijn onze hersenen na eeuwen van natuurlijke selectie zo bedraad dat we altijd hopen op een goede uitkomst, omdat een zwartgallig uitgangspunt onze overlevingskansen zou hebben verlaagd? Voor mij als schrijver en atheïst is wanhoop als het uitademen bij stress. In een imperfecte wereld bestaat nu eenmaal geen hoop zonder wanhoop, zoals er geen optimisme bestaat zonder pessimisme, geen trouw zonder ontrouw, geen vrijgevigheid zonder gierigheid. Wanhoop zowel als hoop behoort tot onze fabrieksinstelling, ook al zijn ze volstrekt contradictorisch. Beide ingesteldheden zijn deel van ons mens-zijn, en verdienen bijgevolg onderkenning. Overdreven nadruk op hoop klinkt in mijn oren ‘vals’ in de zin van fake. Ik denk aan peptalk, en aan het verzwijgen van de waarheid, voor kinderen bijvoorbeeld, of voor patiënten, omdat iemand heeft beslist dat de waarheid te zwaar is om te aanhoren. Hoop is maar één vleugel om onszelf op te tillen in een moeilijke situatie. Met één vleugel komen we misschien wel eventjes van de grond af, maar we hebben een tweede vleugel nodig om te kunnen vliegen. In neurochemische onderzoeken waarbij aan proefpersonen wordt gevraagd om zich een voorstelling te maken van de goede afloop van een moeilijke en slopende situatie is duidelijk dat de hersenen een dopaminerush krijgen. Er ontstaat een geluksgevoel: alles komt goed. Proefpersonen die zich daarentegen een toekomst voorstellen vol doembeelden en uitzichtloze paden maken het stresshormoon cortisol aan. Stresshormonen helpen de energie te genereren die nodig is om doortastend te worden, en tot drastische actie over te gaan. De laatste groep proefpersonen slaagt er vervolgens beter in zich te disciplineren om een situatie het hoofd te bieden dan de groep met de gedachten en beelden van een happy ending. Dat beide groepen afhankelijk van hun fantasieën andere hormonen aanmaakten, en dat het verschil hun handelingen beïnvloedde, is frappant, maar komt niet echt als een verrassing. Toch is er vandaag, in volle crisistijd, een opvallende afkeer voor sombere toekomstprojecties. Men noemt het doemdenkerij. Komt goed is een uitdrukking die de afscheidsgroet Alle goeds is gaan vervangen. Maar komt het goed door je mantra te herhalen? In mijn kindertijd hadden de zusters op school het nog geregeld over het vagevuur. Het oude verhaal van de door God en de wereld geteisterde Job met zijn ziekten en puisten en verdrietige lijdensweg waar mijn ouders nog van hoorden, werd tegen de tijd dat ik op de schoolbanken zat al strategisch overgeslagen, hoofdzakelijk wegens niet geschikt voor kinderen, maar ook gewoon omdat we meer en meer gingen geloven in maakbaarheid. Denken dat je je lot maar moest ondergaan raakte uit de mode. Maar de zusters vertelden ons gelukkig wel nog over die ene bestaanssfeer in het hiernamaals waar wanhoop en hoop naast elkaar mochten bestaan. In het vagevuur terechtkomen betekende: je zit in de puree en je krijgt de kans om je af te vragen wat je kan doen aan je penibele situatie, maar het blijft een dubbeltje op zijn kant – je kunt nog altijd ook naar de hel worden doorgeschoven. Tegenwoordig is ook het concept van het vagevuur grotendeels uit onze levensbeschouwing verdwenen. Nogal eenzijdig is nu het devies: we zullen slagen als we erin geloven, het zal ons lukken als we ervoor blijven gaan, het is nog altijd niet te laat, we zullen oplossingen vinden, we redden onszelf door de hoop te bewaren … Yes, we can. We mogen niemand bang maken, we mogen geen paniek zaaien. Paniek is de grootste stok in het wiel van een oplossing. We vergeten voor het gemak dat paniek meestal geen permanente staat is. Paniek komt in golven. Paniek verdwijnt snel weer, meestal zelfs te snel. Bosbranden en hittedoden zijn op het noordelijke halfrond geen onderwerp van gesprek meer aan het eind van de zomer, we worden vergeetachtig, we hadden hier vroeger geen goed woord voor maar nu heet dat cognitieve dissonantie. De golf van paniek dooft weer uit en we gaan voort zoals we gewoon waren, dus allicht is het net goed dat er paniek is die door het zuidelijke halfrond kan worden overgenomen van zodra wij er klaar mee zijn. Als de paniek zijn intrede doet, ontstaat de befaamde moed der wanhoop. Je maakte daarvoor wel al deel uit van de oplossing, zo dacht je, met elk ticket dat je niet boekte, met elk emmertje water dat je opving, met al wat je niet kocht, met elk milieuprobleem dat je onderzocht, met elke mond je die voedde, met elk overleg waar je uit raakte. Maar ineens ben je in staat om nog meer te doen tegen je eigen comfort en vrijheden in, zoals we massaal deden toen we verregaande inspanningen leverden om het gevaarlijke virus te bestrijden. Het is een nuttige fase. Natuurlijk zullen we copingmechanismen nodig hebben om de wanhoop weer, als in de oudtestamentische tijden van Job, bij de horens te vatten en het beest in het gezicht te kijken. Die zullen we vinden op de gewone plaatsen: in de liefde, in de samenhorigheid, en zeer zeker in mijn geliefde vak de kunsten. Kunst is balsem op de ziel. Maar zelfs de kunst kent haar beperkingen. Want Kunst, eerwaarde heren en dames, zal de wereld op zijn einde niet maken op zijn einde, als het allemaal is afgelopen de aarde stil wordt na de klank van cymbalen zal er een pluim ontstaan een waaier van gruis en zand met armen om mee te zwaaien zoals op een keer die dame het op het podium vooraan onder het licht van de lamp muisstil maakte met één klein gebaar op dat meer met zwanen – weet u nog hoe toen de hobo aanhief met zijn kalme bedeesde zang? Het zal mooi zijn en prachtig en adembenemend en onvergetelijk uitverkochte zalen applaus op de banken eeuwige roem sterren in de krant Maar niemand om te kijken te slikken in de hand te knijpen van iemand naast zich de haren in de nek rechtop te voelen komen Dus kunst, eerwaarde heren en dames, zal de wereld op zijn einde niet maken op zijn einde, als het allemaal is afgelopen en de aarde zo stil is als een kuch in een zaal zal de wereld de toeschouwer achterlaten met het schampere, geknepen lachje van de fagot In dit gedicht verwoord ik mijn wanhoop. In tijden van grote onzekerheid bieden twee zaken me houvast: cijfers en woorden. De cijfers van de wetenschappers, hun woorden, de woorden van anderen en de woorden van schrijvers en dichters. Want kijk wat er gebeurt als het dichtstuk klaar is. De lezer heeft de garantie dat het gedicht, van woorden gemaakt, overgaat in het volgende ogenblik en in het ogenblik daarna. Het vertellinkje kan uit zijn, de rest gaat nog door. Als de stilte is ingedaald, zegt iemand iets terug, maakt iemand een gebaar. De wanhoop toont, als ze grondig is beschreven, hoe verder te gaan. In het verhaal is het niet van belang hoe het afloopt, we werken eraan, we doen elk ons deel, we zorgen dat het gewicht wordt opgevangen door de schouders die het meest kunnen dragen. We zijn niet alleen want we zijn niet de enigen. We komen elkaar tegen, we vliegen met twee vleugels. We kijken in de diepte, we staren in het zwart, we voelen geen afschuw, we stappen in de geschiedenis, we nemen in de controlekamer plaats, we gaan niet uit van een gesloten einde, we zullen het verhaal waarschijnlijk niet afmaken maar we krijgen de kans om eraan te schrijven, en die moeten we grijpen. Want er is altijd een daarna. Deze lezing sprak Anne Provoost uit aan de Radboud Universiteit Nijmegen, op de themadag ‘Hoop in tijden van crisis’, georganiseerd met deBuren. Hoofdpagina's: ZonKijken | Arkvaarders | Roos&zwijn | Vallen | Grindewal | Springdag | Beminde Ongelovigen |