Cockpit
Verschenen in Stijn, een speciale editie van Zuurvrij van het Letterenhuis, Augustus 2019, bij de vijftigste overlijdensdag van Streuvels
Een huis is een nest
van halmen gemaakt
en gouden korenaren
dat leven baart,
een broedplaats
van twijnen
warmhouden en blijven
tot architecten
met zachte handen en een liniaal
in Oost-Indische inkt
een kader tekenen
rechthoekig liggend voor het land
Een schrijfster zit daar dan jaren later
aan dat raam
na te denken
over de stilte die blijft als een leven is vergaan
voor een boek over haar boerse grootmoeder\\
een Westhoekse dialectpraatster
die heeft gezwegen tot het graf
Ze worstelt met wat ze wil zeggen
Waarom vertelde haar grootmoeder niet wat haar was overkomen? Waarom zeiden zestienduizend andere kinderen die dezelfde leeftijd hadden toen ze werden weggebracht van hun familie en hun ouders in de oorlog maar nauwelijks iets op hun oude dag over die scheiding van jaren? Is het omdat het West-Vlamingen waren? Ontbrak het hen aan woorden? Is het omdat ze overdreven veel aandacht hadden voor wat ze niet meer wisten? – als ze niet zeker meer waren omdat er te veel tijd overheen was gegaan hielden ze op met praten. Een verhaal dat niet sluitend was, of niet meer controleerbaar, deden ze af als speculatie.
Ze leden aan de West-Vlaamse angst
die ook de schrijfster parten speelt:
je mag niet aandikken
je mag niet overdrijven
je moet je houden aan de feiten
Wat weet jij ervan? Was je erbij misschien?
Er is licht in het Lijsternest
ook in winterse dagen
Er ontsnapt schijnsel
uit de nagelaten geschriften
als een faar op hoe het leven was
op een boerhof tussen de akkers toen en daar
met de schapen, en de koe aan een paal
naast de kerk en de begraafplaats die eraan herinnert
dat we tijdelijk zijn
de beurtgang lopen
van de getijden slechts,
door de meester gevat
in woorden
die niet in Van Dale staan
en getuigenis afleggen van de dagen
dat we ondergingen,
dat we de dingen
namen zoals ze kwamen
want als er geen vreugde werd gehaald
uit het zicht op het land
met het uitbotten van de bladeren
en de aanwas van de kinderen
was er niet veel nog de moeite
van ’t labeur van ’s ochtends tot ’s nachts
De schrijfster daalt de trappen af
iedere dag
naar de kelder onder het raam
waar de meester met zijn kinderen schuilde
tijdens de gasaanval
zoals haar grootmoeder aan het Ieperleekanaal
We leren de mens het beste kennen als hij afziet,
we trekken hem zijn lot het meeste aan
als we ervaren
hoe hij zonder woorden valt.
De schrijfster verlaat het nest telkenmale
voor lucht
om afstand te nemen
om de schrijfkoorts te laten dalen
de leemhoudende hellingen op
die ze kent van haar kader
Een gouden fazanthaan
met bloedrode kop
– knàlrood in feite –
vliegt voor haar voeten op
Ze schrikt mateloos,
ze denkt dat ze wordt belaagd
dat er iets naar haar wordt gegooid
Ze zit in de oorlog
Ze is afgedaald naar dat jaar
dat haar grootmoeder
als meisje van acht
voor haar huis speelt op de dam tussen de soldaten
die klaarstaan om naar het front te gaan
met aan de overzijde van het Ieperleekanaal
de Duitsers zwijgend in een rij naast mekaar
wachtend op goede wind
om canisters open te draaien
met dodelijk gas
Kan ze haar grootmoeder verwijten
dat ze nooit heeft verteld hoe het was
om de geelgroene wolk te zien naderen
er de hoestende soldaten uit op te zien dagen
die kwamen sterven op de dam
Neemt ze haar grootmoeder kwalijk
dat ze niets heeft ondernomen om
zichzelf te bewaren
in de geschiedenis der oorlogshandelingen
Het inzicht ontstaat
bij de schrijfster
aan haar raam
door de geschriften in de rekken ernaast
die de cadans aangeven:
mensen die iets levensveranderend meemaken
denken niet in zinnen,
hun denken verloopt in kronkels,
zonder voorzetsels,
zonder gedachtestrepen
zonder zelfs maar
een komma als ademtocht
Wat hen rest
is slechts
ratelende nevenschikking
Het zal erop aankomen het verhaal te vertellen met de durf van de schrijver die woorden vindt waar er geen voorhanden zijn omdat de gebeurtenissen op de lippen bestorven lagen van zij die het hebben meegemaakt maar er niet over hebben willen praten omdat er geen beginnen aan was en het niet uit te leggen was aan de jonge generatie die toch alleen maar wilde horen wat hun eigen tijd aanbelangde en geen tijd maakte om stil te staan bij wat hun eigen bloed was overkomen omdat ze dachten dat het geen belang meer had nu het allemaal voorbij was waardoor ze niets meer voelden aankomen en geen signalen zagen voor het nieuwe drama dat op hen wachtte en hen verstomde in dezelfde mate.
Een huis is een nest
als er een raam in getekend staat
breed en laag als een cockpit
met uitzicht op het gevaar
op de aanvallen, op het gas
en op de mensen erin
die het pad lopen waarlangs
ze nooit meer terug kunnen gaan
– en dat ook weten –
die de wijsheid hebben
de pijn buiten de taal te laten
en als de feiten zijn verdaagd
de schrijvers het mandaat geven
om woorden te traven op de plaatsen
waar ze eerder nog
nooit hebben willen staan
zonder ervaring
uit het blote domme hoofd
(ap)