| |||
Nieuws Auteur |
FragmentFragment Engels
Plannen op Private Beach Ilana en ik zaten op de achterbank van de Volkswagen, de strohoeden tegen de zon tussen ons in. Ilana had haar haren hoog opgebonden, haar handen losjes in haar schoot, de rug gestrekt. Ze keek niet naar me, had alleen aandacht voor het land dat zich eindeloos ontrolde. Ik zat op mijn knieën, achterstevoren, mijn armen om de hoofdsteun geslagen. In de rechthoek van de achterruit doken elektriciteitspalen ritmisch op, schoven naar elkaar toe, verdwenen in een luchtspiegeling aan de horizon. We lieten het vlakke binnenland achter ons, de grijze velden met de gombomen, hun zilveren stammen en onbeweeglijke bladeren. De witte streep op het wegdek wentelde als een worm op zoute grond. Ik wachtte op een verandering in het beeld, ik was nog niet dikwijls zo ver van huis geweest. Al sinds de ochtend waren we aan het rijden en de bodem was nog altijd kurkdroog: geen onkruid in de bermen, de vertrouwde schraalheid van een verzilte omgeving. Het was hoogzomer. We hadden een jerrycan benzine bij ons, en liters drinkwater. Bij elke oneffenheid rinkelden de likeurflessen in de koffer. In de auto hing de geur van namaakleder dat kneedbaar wordt in de zon. Ik was op mijn hoede. Als ik Ilana iets wilde zeggen, leunde ik naar haar toe om te fluisteren. We waren de reis begonnen met raadsels en een spel, maar de vrolijkheid was nu voorbij. Mijn vader zat aan het stuur, mijn moeder naast hem met haar fototoestel op haar schoot. Ze wreef over haar mondhoeken; ze denkt dat haar speeksel zich daar ophoopt als ze vurig praat. ‘Je had je broer kunnen vragen wat hij bedoelde met een verrassing,’ zei ze. Mijn vader had zijn ene hand op het stuurwiel, de andere aan zijn voorhoofd. Hij was de enige met kortgeknipt haar, maar evengoed parelde het zweet in zijn nek. ‘Wat had Brendan meer kunnen vertellen dan dat er iets zou zijn?’ antwoordde hij. ‘Anders was het toch geen verrassing meer.’ ‘Als het maar niet met Sandy te maken heeft. Toen die me vorige keer wou verrassen was er niets leuks aan.’ Ze streek door haar haren, schouderlang en sluik, springerig van het wassen die ochtend en te snel gedroogd naast het halfopen raampje. We herinnerden ons het voorval, het was vaak genoeg verteld. Sandy, die wou laten zien wat hij kon. Hij is de zoon van oom Brendan, bijna volwassen, onbesuisd. Wilde zijn tante verrassen met een rit in de heuvels, hij aan het stuur, zij achterop. Slipte ergens op een zandweg in niemandsland, ving de motor op met zijn voet, dwong haar in het halfduister terug te rijden, met hem achterop, schreeuwend van pijn aan een enkel die achteraf alleen maar verstuikt bleek. Eerst op landweggetjes vol gravel, afgronden zonder vangrails, daarna nog een stuk op de geasfalteerde weg. Auto’s die langs haar heen raasden, tegenliggers onverwacht opduikend in haar gebrekkige blikveld… ze praat er nog altijd niet graag over. Mijn vader zei: ‘De verrassing zal te maken hebben met zijn leidingwater. Hij is zo trots op die aansluiting. Trouwens, wij verrassen hem ook met het voorstel van de likeur. Verrassingen horen nu eenmaal bij kerst.’ Mijn moeder schudde het hoofd. Haar haarpunten zaten vast tussen de zitting en haar rug, en ze rukte ze los en zei: ‘Wij weten wanneer je een plan klein moet houden. Zij hebben voor elke kleine mededeling een grote aankondiging. Hoe kan iemand nog verrast worden als hij weet dat hij verrast gaat worden? Brendan voert iets in zijn schild, Greg, ik voel het. Hij en Agnes hebben nog nooit tijd gehad voor feestjes in de zomer. Ik begrijp niet waarom het nu ineens wel kan. Hij gaat iets geks doen.’ Ze droeg een zonnebril die zo groot was dat hij ook een deel van haar wangen verstopte. De bruine beentjes kleurden oranje waar het licht er doorheen viel. Op de glazen zaten vingerafdrukken. Mijn vader kromde zijn rug, boog over zijn stuur. Op het rugpand van zijn hemd was een patroon verschenen, een mimosa van zweet op zijn schouderbladen. Hij schakelde, we gingen het laaggebergte in. ‘Kun je dit niet gewoon leuk vinden? De kinderen hebben er geen last van. Zij zien er de lol van in.’ Mijn moeder schokschouderde. ‘Ik hou niet van verrassingen. Met die ogen van me is het al moeilijk genoeg als alles volgens plan loopt.’ ‘Gebruik je ogen niet als excuus voor alles waar je tegenop ziet,’ mompelde mijn vader, bijna onhoorbaar. Er volgde een stilte. Mijn moeder liet zich dieper in haar stoel glijden, strekte haar benen onder het handschoenkastje. Het leek alsof ze zijn woorden niet had gehoord. Maar even later streek ze met haar vingertoppen onder haar brilrand. Ter hoogte van haar jukbeen wreef ze met de rug van haar hand heen en weer. Ze snoof door haar neus en droogde haar hand af aan haar blouse. Mijn vader keek van haar weg naar het landschap dat zich helling na helling opdeelde in percelen van steeds andere kleur. Het duurde even voor hij zijn hand naar haar uitstrekte, op de rand van haar stoel legde, en ‘sorry’ zei. En zij wachtte op haar beurt een tijdje voor ze z’n toenadering beantwoordde door zijn pink en ringvinger te omklemmen. Ze draaide haar raampje verder open. Door het klimmen reden we langzamer en werd de auto warmer. Ze sloeg de ogen neer, leek na te denken, de lippen op elkaar. Ze legde haar elleboog over de leuning van haar stoel, haar brillenglazen als doffe insectenogen naar ons gekeerd. ‘Ilana en Chloe, we doen niet zomaar wat Sandy voorstelt, oké? Als hij iets wil ondernemen, met de paarden, met de brommers, met de tractors, wat dan ook, dan kom je het mij eerst vragen, kunnen jullie dat beloven?’ We knikten en ze draaide zich terug. De punt van haar sjaal glipte uit het raam. Hij klapperde op het dak alsof daarboven iemand applaudisseerde. Even later kwamen we op de weg die een bewoond gebied met een ander bewoond gebied verbond. Ineens was het landschap doorweven van omheiningen en telefoondraden. Er was geen spoor meer van de uitgestrektheid die ik gewoon was. Mensen wandelden langs de kant van de weg. Een opzichtig gekleurde crossmotor stak ons voorbij, de bestuurder diep over de bok gebogen, onherkenbaar onder zijn helm. Ilana keek hem na, leunde voorover om hem langer te zien. Ze had zich opgemaakt. Ze droeg oorringen en een zijden bloem in haar paardenstaart. Zij maakte zich geen zorgen. Voor haar hoorden verrassingen bij het verlaten van ons huis. Doorgaans was ze verveeld, landerig als elke tiener, maar vandaag was ze opgewekt, klaar voor een bezoek dat verbaast. De boerderij van oom Brendan lag aan de rand van Greenmark. Gebouwen schouder aan schouder, straten die alles met alles verbonden, stoepen en zebrapaden en kleurrijke uithangborden en verkeerslichten die sloom knipperden. Zoals de stad was in onze hoofden ook oom Brendan: wilskrachtig en eigentijds, een man van rijkdom, van kleuren, van verbondenheid met de woongebieden waar zijn akkers tegenaan liggen. In zacht glooiend gebied verlieten we de hoofdweg. We doorkruisten boomgaarden en plantages. De omgeving werd vertrouwder, de vorm en het patroon van de heuvels van vroeger bekend. Ter hoogte van het stenen muurtje waarop Vanderweert gekalkt was – ‘Kijk, Chloe, onze naam!’ - zwenkte mijn vader de neus van de Volkswagen tussen twee hekkens. Onder de wielen van de auto knarste de gravel. Eerst reden we voorbij het windscherm van gomstruiken. We naderden stapvoets het woonhuis met het houten dak en de witgeverfde dakgoten, de grote veranda met het vliegengaas, de stallen en schuren, een industriegebouw op een perceel verderop dat er vorige keer niet was, Greenmark nog ver weg, niet veel meer dan een karteling aan de horizon. Mijn oom tilde me uit de auto. ‘Kom kijken,’ zei hij. ‘Kom zien wat ik gemaakt heb.’ Ik liet me brengen, slaperig, mijn jurk plakkend van de rit. Hij liep naar een plek achter zijn huis, de anderen achter ons aan. Hij rook anders dan mijn vader, merkte ik met mijn armen rond zijn nek, naar parfum in plaats van naar zeep. We gingen naar de achterkant van de boerderij, de zijde die bezoekers normaal niet te zien krijgen. Daar was de smidse, de poort los in de hengsels, tegen de buitenmuur de stortplaats voor het oud ijzer en de olieblikken. Hij bracht ons tot aan de open bunkersilo voor de maïspulp. De silo was schoongemaakt. Mijn oom had er de tuinslang in gelegd en de kraan open gezet. Nu stond er zo veel water in dat je in het diepste deel kon zwemmen. Aan de kop van de bunkersilo waren twee laadbakken zand gestort. De zandheuvel was geëffend, en er stonden strandstoelen en parasols in opgesteld. ‘Een private beach voor kerst, wat vind je ervan?’ vroeg mijn oom. Tante Agnes kwam door de hordeur naar buiten. ‘Hij zegt nog net niet Bondi beach,’ lachte ze. Koraalkralen als bloeddruppels rond haar nek, haar achterwerk hoog en rond onder haar rechte rug, voeten in muiltjes, teennagels gelakt in dezelfde kleur als de kralen. Ze omhelsde eerst mijn moeder, dan mijn vader. Ze ging weer het huis in om iets te drinken te halen. De kooltjes op de barbecue sisten. In de struiken hing kerstverlichting, lampjes in de vorm van rendieren; hun licht ging in de felle zon verloren. ‘Ben je nou verrast, Linda?’ vroeg mijn vader. ‘Wat vind je nu? Gewoon leuk toch?’ Mijn moeder boog haar kin naar haar borst en glimlachte. Ze leek verlegen, vol spijt over de zorgen die ze zich op weg naar hier onnodig had gemaakt. ‘Met leidingwater,’ zei ze, ‘waar je tenslotte per liter voor betaalt. Wat een tractatie.’ Ilana en ik probeerden de luie strandstoelen uit, spreidden de handdoeken die op een stapel klaarlagen, knepen onze ogen dicht tegen de zon. Oom Brendan schoof ons lange glazen met rietjes in de handen. ‘De lunch is bescheiden, hoor,’ zei hij, ‘het is te warm om veel te eten.’ De drankjes die hij uitdeelde, hadden aan de rand van het glas een andere kleur dan op de bodem. Hij ging er zwierig en geestdriftig mee om, alsof het geen moeite had gekost om ze zo te krijgen. Verderop, aan de zoom van het weitje achter de bunkersilo, onder de gombomen die naar hier overhelden, stond een schragentafel met een laken eroverheen. Het laken zwol in de wind alsof het wilde opstijgen, maar was vastgemaakt aan de hoeken. Aan de andere kant van de omheining stond onder dezelfde bomen een groep vaarzen als versteend tegen de stammen aan om niets van de schaduw te missen. ‘Wacht, wacht, dit is nog niet alles,’ riep oom Brendan toen mijn vader en moeder voorzichtig plaatsnamen op het zand, nog aarzelend of dit nu de bedoeling was. ‘Het beste komt nog!’ Hoofdpagina's: ZonKijken | Arkvaarders | Roos&zwijn | Vallen | Grindewal | Springdag | Beminde Ongelovigen |